(pagina 1 van 7)
Hoofdstukken op de andere pagina’s: 110-111, 112-113, 114-115, 116-118, 119, 120-122.
Astyages’ tweede droom
[108] In het eerste jaar van het huwelijk van Kambyses en Mandane had Astyages nog een droom. Hij droomde dat uit de geslachtsdelen van die Mandane een wijnstok opkwam en dat deze Klein-Azië volledig overwoekerde. Toen hij dat had gedroomd en het aan de droomuitleggers had voorgelegd, riep hij z’n dochter, op dat moment zwanger, uit het land van de Perzen bij zich. Toen zij eenmaal was aangekomen, hield hij haar onder toezicht, want hij wilde wat uit haar werd geboren, laten doden.
Moeilijke opdracht
De droomuitleggers onder de Magiërs verklaarden hem aan de hand van de droom dat het kind van zijn dochter zijn plaats zou innemen als koning. Astyages wilde zich natuurlijk hiertegen wapenen en riep, toen Kyros was geboren, Harpagos bij zich, een familielid en een Meed die hij het meest vertrouwde, en beheerder van al zijn zaken. Tot hem zei hij ongeveer het volgende: “Harpagos, vat de zaak die ik je toevertrouw niet al te licht op, speel geen spelletje met mij en maak het jezelf achteraf niet lastig door voor anderen te kiezen. Neem het kind dat Mandane ter wereld heeft gebracht, ga ermee naar je huis en dood het. Begraaf het daarna op een door jouzelf gekozen plek.”
Zijn antwoord luidde: “Koning, nog nooit hebt u mij op enige ondankbaarheid betrapt. We zullen ervoor oppassen om tegenover u ook in de toekomst ook maar één fout te maken. Als u graag wilt dat dit zo geschiedt, moet u van mijn kant adequaat worden geholpen.”
Harpagos deinst terug
[109] Dat was het antwoord dat Harpagos gaf, maar toen hem het kind, gracieus gekleed in een lijkwade, was overhandigd, kwam hij huilend thuis. Daar vertelde hij z’n vrouw het hele verhaal dat hij van Astyages had te horen gekregen. Ze zei tegen hem: “Wat ben je nu van plan te doen?” En hij antwoordde: “Niet zoiets wat Astyages me opdroeg. Zelfs als hij z’n verstand zal verliezen en nog gekker gaat doen dan hij nu is, zal ik in ieder geval niet één lijn met hem trekken en hem bij zo’n moord helpen. Ik heb vele redenen om het kind niet te doden. Niet alleen is het een bloedverwant van mij, maar ook is Astyages op leeftijd en heeft hij geen mannelijke nakomeling. Als na zijn dood de macht zal overgaan op die dochter van hem, wier zoon hij door mij wil laten doden, wacht mij daarna toch niets anders dan het grootste gevaar? Voor mijn eigen veiligheid moet dat kind sterven, maar iemand uit de directe kring rond Astyages moet de moordenaar zijn, niet een uit mijn kring.”