[118] Op de terugreis met zijn leger naar Klein-Azië kreeg Datis, toen hij ter hoogte van Mykonos was gekomen, in zijn slaap een droom. Hoe de droom ging, wordt niet verteld, maar hij inspecteerde, zodra het dag was geworden, de schepen en vond in een Foenicisch schip een verguld standbeeld van Apollo. Hij liet uitzoeken waar het was buitgemaakt en toen hij erachter kwam uit welke tempel het afkomstig was, voer hij op zijn eigen schip naar Delos. Hij legde het standbeeld in de tempel en droeg de Deliërs op – rond die tijd waren zij op hun eiland teruggekeerd[1] – het terug te brengen naar Delion in Thebaans gebied,[2] dat aan zee ligt tegenover Chalkis.
Na die instructie voer Datis weg. De Deliërs hebben dat standbeeld niet teruggebracht. Het waren de Thebanen zelf, die twintig jaar later na een orakelspreuk het ophaalden en naar Delion brachten.
De Eretriërs in Kissia gevestigd
[119] De Eretriërs die tot slaaf waren gemaakt, werden door Datis en Artafrenes, toen zij per schip Klein-Azië hadden bereikt, naar Sousa overgebracht. Vóór hun krijgsgevangenschap voelde koning Dareios diepe afkeer tegen hen, omdat de Eretriërs de eersten waren die hem onrecht aandeden, maar toen hij zag dat zij bij hem werden voorgeleid en in zijn macht waren, deed hij hen verder geen kwaad.[3] Sterker nog, zij mochten van hem zich in Kissia[4] vestigen op zijn eigen landgoed met de naam Arderikka, dat op een afstand van bijna 39 kilometer van Sousa ligt.[5]
Het ligt ook bijna zeveneneenhalve kilometer[6] van de bron die drie substanties produceert. Ze scheppen er pek, zout en aardolie uit en dat gaat als volgt. Het spul wordt omhoog gepompt met een zwengel. Niet een emmer, maar een halve wijnzak is daaraan vastgemaakt. Deze dompel je onder, je haalt het spul omhoog en giet het daarna in een opvangbak. Hieruit stroomt het in drie verschillende richtingen ergens anders naar toe. De pek en het zout stollen meteen. De aardolie <…>[7] noemen de Perzen radinake; deze is zwart en verspreidt een zware stank.
Daar mochten de Eretriërs van Dareios zich vestigen: nog in mijn tijd bewonen zij dat gebied, terwijl zij hun oorspronkelijke taal nog blijven spreken.
De Spartanen zijn te laat
[120] Zo liep het af met de Eretriërs. De Lakedaimoniërs kwamen na volle maan met 2000 man naar Athene en zij deden zo zeer hun best om op tijd te komen, dat zij er twee dagen over deden om vanuit Sparta Athene te bereiken.[8] Hoewel zij na de veldslag arriveerden, wilden zij toch graag de Perzen zien.[9] Zij gingen naar Marathon en kregen de Perzen te zien. Zij complimenteerden de Atheners om hun succes en keerden daarna terug.
[1] In hfdst. 97 is beschreven hoe de Deliërs, vooruitlopend op de komst van de Perzen, naar het buureiland Tenos waren gevlucht.
[2] Het huidige Dilesi, dat overigens niet pal tegenover Chalkis ligt, maar verder naar het zuiden toe.
[3] Vergelijkbaar is de mildheid die Dareios tegenover de Milesiërs aan de dag legde (zie hfdst. 18).
[4] Kissia (Gr. Κισσία), eerder beschreven in boek 4, hfdstt. 49 &52), is het gebied ten oosten van de rivier Choaspes; het wordt ook Sousiana genoemd naar de Perzische hoofdtad Sousa.
[5] Om precies te zijn 210 stadia oftewel 38,85 km. (vgl. voetnoot 76).
[6] Om precies te zijn 40 stadia oftewel 7,4 km. (vgl. voetnoot 76).
[7] De oorspronkelijk tekst is hier verloren gegaan; er moet een zin hebben gestaan die de verwerking van de aardolie beschrijft.
[8] 2000 duizend Lakedaimoniërs vormen een geduchte krijgsmacht en misschien was dit de reden dat de Perzen, die voor de haven van Faleron lagen (zie hfdst. 116), niet durfden door te zetten.
[9] Voor de Lakedaimoniërs gold nog meer dan voor de andere Grieken, dat zij nog nooit een Pers hadden gezien; de Perzen die zij nu te zien kregen, waren de gesneuvelden op het slagveld.