Druk op "Enter" om naar de inhoud te gaan

De Perzische ruiterij

[81] Dit waren volkeren die op het land aan de veldtocht deelnamen en bij de infanterie waren ingedeeld. Dat leger stond onder het bevel van de genoemde personen en zíj waren degenen die het indeelden, telden en commandanten over troepen van duizend en tienduizend man aanstelden; de commandanten van de troepen van tienduizend man stelden commandanten over honderd- en tienmanseenheden aan. Er waren er nóg meer die leidinggaven aan afdelingen en volkeren.

Algehele leiding

[82] De genoemde personen waren dus de bevelhebbers. De algehele leiding over hen en het leger hadden Mardonios, zoon van Gobryas, Tritantaichmes, zoon van Artabanos (de man die het advies gaf om niet tegen Griekenland ten strijde te trekken), Smerdomenes, zoon van Otanes – de twee laatstgenoemden waren zonen van broers van Dareios en daarmee neven van Xerxes -; verder Masistes, zoon van Dareios en Atossa, Gergis, zoon van Ariazos, en Megabyxos, zoon van Zopyros.

[83] Dat waren de hoofdbevelhebbers over het gehele landleger, de ‘tienduizend’ buitengelaten. Het bevel over die tienduizend Perzische elitemanschappen was in handen van Hydarnes, zoon van Hydarnes.[1] Deze Perzen werden de ‘onsterfelijken’ genoemd en wel hierom: als hun aantal door een van hen slonk, omdat hij kwam te overlijden of door ziekte werd getroffen, stond een ander klaar: het werden er nooit meer of minder dan tienduizend.

Heel veel goud

De Perzen waren van allen het schitterendst uitgerust en de beste strijders. Zij droegen een uitrusting zoals hierboven vermeld, maar zij hadden bovendien opvallend veel, héél veel goud bij zich. Zij brachten reiswagens met zich mee met daarin concubines[2] en talrijk personeel dat goed was toegerust. Hun voedsel werd, anders dan dat van de soldaten, door kamelen en lastdieren vervoerd.

Perzen, Sagartiërs en andere volkeren

[84] Al die volkeren beschikten over een ruiterij, maar niet alle leverden ruiters, slechts enkele en meer niet. Daar zijn natuurlijk de Perzen, in dezelfde uitrusting als hun voetvolk, alleen droegen sommige van hen hoofddeksels, gevormd van brons en ijzer.

[85] Verder had je een nomadenvolk, de Sagartiërs geheten, een Perzisch sprekend volk, dat een uitrusting droeg half Perzisch, half Paktuïsch.[3] Zij leverden 8000 paarden. Wapens van brons of ijzer kennen zij niet, zij hebben alleen dolken bij zich. Verder gebruiken zij lasso’s die zij van riemen hebben gevlochten, waarop zij zich verlaten, wanneer zij ten strijde trekken.

Hun gevechtstaktiek ziet er als volgt uit. Wanneer zij met de vijand slaags raken, slingeren zij met hun lasso’s die in een strop uitlopen. Wie gevangen wordt, man of paard, wordt naar hen toegetrokken en doodgestoken, verstrikt in de lasso. Dat is hun manier van vechten en zij vormden samen met de Perzen één afdeling.

Medische ruiters

[86] De ruiters van de Meden hadden dezelfde uitrusting als hun voetvolk. Dat gold ook voor de Kissiërs.[4] De Indiërs waren op dezelfde wijze gekleed als hun voetvolk, alleen reden zij op kleine paarden en op strijdwagens waarvoor zij paarden en wilde ezels hadden gespannen. De Baktriërs hadden een uitrusting precies zoals dat van hun voetvolk, wat ook gold voor de Saken. De Libiërs waren uitgerust net als hun voetvolk; ook zij reden allen op strijdwagens. Zo waren ook de Kaspiërs en Parikaniërs gekleed zoals hun voetvolk. De Arabieren hadden dezelfde uitrusting als hun voetvolk, maar zij allen reden op kamelen die in snelheid niet onderdeden voor paarden.

[87] Dat waren de enige volkeren die aan de ruiterij bijdroegen. Het aantal paarden kwam daarmee op 80.000; kamelen en strijdwagens zijn niet meegeteld. De ruiters waren in afdelingen ondergebracht, maar de Arabieren stonden helemaal achteraan opgesteld. Paarden verdragen nu eenmaal geen kamelen en met hun onderdeel waren zij hekkensluiter om de paarden geen schrik aan te jagen.

Een ongeluk

[88] De bevelhebbers van de ruiterij waren Harmanithres en Tithaios, zonen van Datis. Een derde medebevelhebber van hen was Farnouches, maar die was wegens ziekte in Sardes achtergebleven.[5] Toen zij uit Sardes vertrokken, werd hij het slachtoffer van een onvoorzien ongeluk: terwijl hij aan het rijden was, kwam een hond al rennend onder de hoeven van zijn paard, waarop het verraste paard schrok, steigerde en Farnouches van zich afwierp. Na zijn val bleef hij bloed opgeven en deze kwaal sloeg om in een longtuberculose. Onmiddellijk deden zijn dienaren met het paard, zoals hij het hen had opgedragen: ze brachten het terug naar de plek waar het z’n meester had afgeworpen, en hakten zijn benen af tot aan de knieën.[6] Zo werd Farnouches van het bevelhebberschap ontheven.


[1] Zal het louter toeval zijn dat het aantal opperbevelhebbers zeven bedraagt, net zoals er zeven troonpretendenten (zie boek 3, hfdst. 80 e.v.) waren na de dood van Kambyses in 525 vC?

[2] Moet hieruit worden afgeleid dat hun wettelijke vrouwen thuisbleven?

[3] In hfdst. 67 dragen de Paktyën leren jassen.

[4] De uitrusting van de Meden en de Kissiërs is beschreven in hfdst. 62.

[5] Zijn vervanger blijkt Masistios te zijn (vgl. boek 9, hfdst. 20).

[6] Klein detail: niet de hond (inmiddels wellicht onvindbaar), maar het paard werd gestraft.