[89] Het aantal slagschepen bedroeg uiteindelijk 1207 stuks[1] en deze werden door de volgende volkeren geleverd. De Foeniciërs leverden samen met de Syriërs in Palestina 300 ervan. Hun uitrusting? Zij droegen op het hoofd een kap, gemaakt in een stijl die heel veel lijkt op de Griekse, waren in harnassen van linnen gehuld en beschikten over schilden zonder stevige rand en speren. Die Foeniciërs woonden naar eigen zeggen vroeger aan de Rode Zee, maar zijn daarvandaan weggetrokken en leven nu aan de kust van Syrië.[2] Dat gebied van Syrië helemaal tot aan Egypte wordt ‘Palestina’ genoemd.
Het aandeel van de Egyptenaren
De Egyptenaren leverden 200 schepen. Zij droegen op het hoofd een helm van gevlochten materiaal en beschikten over schilden die krom stonden en een brede rand hadden, en over speren om ermee op zee te vechten[3] en strijdbijlen. De meeste van hen waren gehuld in harnassen en beschikten over lange messen.
Het aandeel van de Kyprioten
[90] Dat was hun uitrusting; die van de Kyprioten, die 150 schepen leverden, zag er als volgt uit. Hun koningen hadden om hun hoofden een tulband geslagen, de rest droeg slechts een hemd. Voor het overige gingen zij gekleed precies als de Grieken. Zij telden vele etniciteiten: sommigen kwamen uit Salamis en Athene, anderen uit Arkadia, Kythnos, Foenicië en Ethiopië, dit alles volgens eigen zeggen van de Kyprioten.
Het aandeel van de Kilikiërs
[91] De Kilikiërs leverden 100 schepen. Zij daarentegen droegen op het hoofd een voor hun land typische helm, gebruikten schermen van huid als schilden, gemaakt van ruw leer, en waren gehuld in wollen hemden. Eenieder had twee speren en een zwaard, dat gemaakt was bijna net zoals een Egyptisch mes. Vroeger heetten zij Hypachaiërs, maar werden naar Kylix genoemd, de zoon van de Foeniciër Agenor.
Pamfyliërs, Lykiërs en anderen
De Pamfyliërs leverden 30 schepen en waren uitgerust met Griekse wapens. Zij stammen af van diegenen die zich samen met Amfilochos en Kalchas afsplitsten, toen zij Troje verlieten.[4]

[92] De Lykiërs leverden 50 schepen. Zij droegen harnassen en scheenbeschermers en beschikten over bogen van kornoeljehout en pijlen van rietstengels die geen vleugels hadden, en speren. Verder droegen zij geitenvellen losjes over de schouders en op hun hoofd hoeden van vilt getooid met veren. Zij hadden dolken en sikkels bij zich. De Lykiërs kwamen oorspronkelijk van Kreta en heetten Termilen, maar werden genoemd naar Lykos, zoon van Pandion, een Athener.
[93] De klein-Aziatische Doriërs leverden 30 schepen. Zij kwamen van de Peloponnesos en hadden Griekse wapens. De Kariërs leverden 70 schepen. Zij hadden sikkels en dolken bij zich; voor de rest waren zij uitgerust net als Grieken. Hoe zij vroeger heetten, heb ik aan het begin van mijn verhaal verteld.[5]
Ook een Ionische bijdrage
[94] De Ioniërs leverden 100 schepen en waren als Grieken uitgerust. Zij werden volgens de Grieken al die tijd dat zij leefden in wat nu Achaia heet op de Peloponnesos – dat was vóórdat Danaos en Xouthos er kwamen – de Pelasgen uit Aigialos genoemd, maar werden Ioniërs genoemd naar Xouthos’ zoon Ion.
[95] De eilandbewoners leverden zeventien schepen en waren als Grieken uitgerust.[6] Zij zijn een Pelasgisch volk dat later ‘Ionisch’ genoemd werd op dezelfde gronden als de Ioniërs van de twaalfstedenbond die uit Athene kwamen.[7] De Aioliërs leverden 60 schepen. Zij waren als Grieken uitgerust en heetten voorheen Pelasgen in de versie van de Grieken.
De inwoners van Abydos waren van levering van schepen uitgezonderd, want zij hadden van de Perzische koning de opdracht gekregen in hun gebied te blijven en de bruggen te bewaken. Door de overige bewoners die vanuit de Hellespont optrokken, werden 100 schepen geleverd; zij waren Ionische en Dorische kolonisten en uitgerust als Grieken.
[1] Aischylos noemt in zijn tragedie Perzen (rr. 341-343) uit 472 vóór Christus hetzelfde aantal, maar lijkt de 207 schepen, die hij de ‘supersnelle’, hyperkopoi (Gr. ὑπέρκοποι), noemt, als bestanddeel van het duizendtal op te vatten.
[2] De schrijver begint zijn relaas in boek 1, hfdst. 1, met deze migratie van de Foeniciërs.
[3] Hadden deze speren extra lengte om bij het enteren over meer stootkracht te beschikken?
[4] Na de val van Troje gingen de Griekse legeronderdelen ieder langs een eigen route huiswaarts.
[5] In boek 1, hfdst. 171, werden de Kariërs oorspronkelijk Lelegen (Gr. Λέλεγες) genoemd, iets wat zij zelf volgens de schrijver ontkenden.
[6] Dat laatste is haast overbodige informatie, want het gaat om Grieken van de onderworpen eilanden Chios, Lesbos en Tenedos (zie boek 6, hfdst. 31).
[7] De twaalf steden (zie boek 1, hfdst. 142) zijn: Milete, Myos, Priëne, Efesos, Kolofon, Lebedos, Teos, Klazomenai, Fokaia, Samos, Chios en Erythrai.