Druk op "Enter" om naar de inhoud te gaan

Eerste vijf koningen van Kyrene

[159] Tijdens het leven van de stedenstichter Battos, die 40 jaar lang regeerde, en dat van zijn zoon Arkesilaos, die zestien jaar regeerde, woonden de Kyreneërs daar met een even groot aantal mensen als waarmee zij eropuit waren gestuurd om een stad te stichten. Onder de derde koning, die Battos de Gelukkige genoemd werd,[1] zette de Pythia in een orakelspreuk álle Grieken ertoe aan om uit te varen en samen met de Kyreneërs in Libya steden te stichten.

Grieken tegenover Egyptenaren

Het ging er natuurlijk om dat de Kyreneërs de mensen tot landverdeling uitnodigden. De boodschap van de Pythia luidde:

“Wie in het populaire Libya komt ná
de landverdeling, zal het, zeg ik, eens berouwen.”

De woorden van de Pythia in boek 4, hfdst. 159.

Een grote menigte had zich in Kyrene verzameld en toen de omwonende bewoners van Libya en hun koning, die Adikran heette, een groot stuk land werd afgepakt, stuurden zij gezanten naar Egypte en legden hun lot in handen van de Egyptische farao Apriës: zij vonden dat hun territorium werd ontnomen en dat zij door de Kyreneërs onheus werden bejegend.

De farao bracht een groot leger van Egyptenaren op de been en stuurde dit naar Kyrene. De Kyreneërs waren met hun leger naar het gebied van Irasa opgetrokken en bij de bron Thestes raakten zij slaags met de Egyptenaren en kwamen als overwinnaars uit de slag. De Egyptenaren hadden nog geen eerdere ervaringen gehad met Grieken en leden, omdat zij hen onderschatten, zo’n grote nederlaag, dat slechts enkelen van hen naar Egypte terugkeerden. Het gevolg was dat de Egyptenaren de nederlaag Apriës persoonlijk aanrekenden en tegen hem in opstand kwamen.[2]

Arkesilaos II

[160] Deze Battos kreeg een zoon Arkesilaos die, eenmaal koning geworden, in onmin met zijn eigen broers leefde, totdat zij hem verlieten en naar een ander deel van Libya vertrokken en besloten die stad te stichten die nu nog steeds Barke[3] heet. Tijdens de stichting ervan zetten zij de Libiërs ertoe aan om tegen de Kyreneërs in opstand te komen. Daarop ondernam Arkesilaos een veldtocht tegen de Libiërs die hen hadden opgevangen en tegen de opstandelingen zelf, maar zij weken uit angst voor hem uit naar de Libiërs ten oosten van hen.

Arkesilaos bleef hen achtervolgen, totdat hij in zijn achtervolging Leukon in Libya bereikte en de Libiërs het moment geschikt vonden om hém aan te vallen. Zij behaalden in die slag zo’n grote overwinning op de Kyreneërs, dat 7000 zwaarbewapende Kyreneërs sneuvelden.

Na die nederlaag werd Arkesilaos, die ziek was en onder de medicijnen zat, door zijn broer Learchos gewurgd, maar deze werd op zijn beurt in een complot door de vrouw van Arkesilaos, die Eryxo heette, gedood.

Battos III (‘de manke’)

[161] Het koningschap werd overgenomen door Arkesilaos’ zoon Battos, die mank was en niet goed ter been.[4] De Kyreneërs stuurden met het oog op het ongeluk dat was geschied gezanten naar Delfi om te vragen onder welke bestuursvorm zij het beste konden leven. De Pythia liet hen een bemiddelaar uit Mantinea in Arkadia halen. De Kyreneërs vroegen er dus een en de inwoners van Mantinea stonden een burger af die bij hen het meeste aanzien genoot en Demonax heette. Toen die man in Kyrene was aangekomen en met alle details bekend raakte, heeft hij eerst de bevolking in drie stammen ingedeeld en wel als volgt: de mensen van Thera en hun onmiddellijke buren bracht hij onder in één groep, de Peloponnesiërs en Kretenzers in een andere groep, alle overige eilandbewoners in een derde groep. Vervolgens hield hij stukken land en priesterschappen apart voor koning Battos; al het overige wat vroeger bezit van de koningen was, heeft hij aan het volk toegewezen.[5]


[1] De bijnaam zegt genoeg over de voorspoed van de kolonie Kyrene.

[2] Het debacle vond in 571 vóór Christus plaats; Apriës stuurde zijn hoveling Amasis op de muitende soldaten af, maar deze koos toen ter plekke de kant van de muiters en werd zelf tot farao uitgeroepen in 570 vóór Christus (voor de dood van Apriës zie boek 2, hfdst. 169).

[3] Wellicht huidige Benghazi.

[4] In het verhaal noemt de schrijver drie koningen die Battos heten: de “stedenstichter“, de “gelukkige” en de “manke“; naar goed Grieks gebruik worden hun zoons naar de grootvader genoemd: Arkesilaos.

[5] Demonax (“volkskoning”) gaf dus als onpartijdig wetgever of nomothetes (Gr. νομοθέτης) Kyrene een nieuwe staatsinrichting van gematigd democratische signatuur.