[161] Dit was het gebaar van de kant van Gelon. De gezant van de Atheners was de Lakedaimoniërs vóór met zijn reactie en zei ongeveer het volgende: “Geachte koning van de Syracusanen, Griekenland heeft ons als afgevaardigden naar u gestuurd, niet met het verzoek om een aanvoerder, maar om een leger. U geeft duidelijk te kennen dat u geen leger zult sturen, als u niet de Grieken aanvoert en u stáát erop daarvan de bevelhebber te zijn. Zolang als u erom vroeg het totale Griekse leger aan te voeren, hoefden wij, Atheners, niet zo nodig onze stem te laten horen. Wij weten dat de Lakedaimoniërs mans genoeg zijn om op te komen voor onze beider belangen. Maar nu u, uitgesloten van het algehele bevelhebberschap, vraagt om dat over de vloot, moet u dit weten: ook al zullen de Lakedaimoniërs daarmee instemmen, wij zullen dat niet doen. Het betreft onze bijdrage, als de Lakedaimoniërs zelf die niet willen. Laat het duidelijk zijn: wij hebben er geen bezwaar tegen, wanneer zij het aanvoerderschap willen, maar het commando over de vloot zullen wij aan geen ander afstaan. Dat wij over de grootste zeemacht onder de Grieken beschikken, zou geen betekenis hebben, wanneer wij, als Atheners, die onder de Grieken overduidelijk het oudste volk zijn en het enige dat zich niet elders heeft gevestigd, de leiding erover aan de Syracusanen zouden toevertrouwen. Een voortreffelijk man uit ons midden is, zo vertelt dichter Homeros, naar Ilion gekomen om een leger te coördineren en op te stellen.[1] Het kan ons niet kwalijk worden genomen dat wij dit zeggen.”
De lente is uit het jaar
[162] Het antwoord van Gelon luidde als volgt: “Vreemdeling uit Athene, jullie hebben schijnbaar de aanvoerders, maar jullie zullen niet beschikken over aan te voeren manschappen. Het is duidelijk dat jullie geen enkele concessie willen doen en het maximale willen. Maak daarom haast, vertrek zo snel mogelijk en breng Griekenland het bericht dat het de lente uit het jaar is kwijtgeraakt.”
De strekking van zijn uitspraak is deze: de lente is duidelijk het schitterendste deel van het jaar, zoals zijn eigen leger dat is van de Griekse troepen. Hij vergeleek Griekenland, dat beroofd werd van zijn eigen leger, dus met een jaar dat zijn lente is kwijtgeraakt.[2]
Een andere weg
[163] Zo ongeveer verliepen de onderhandelingen van de Griekse gezanten met Gelon, waarna zij naar huis terugvoeren. Gelon was er niet gerust op dat de Grieken de Perzen konden verslaan en vond het ergerlijk, ja, zelfs onbestaanbaar dat híj, heerser over Sicilië, naar de Peloponnèsos zou komen om de Lakedaimoniërs als legeraanvoerders boven zich te krijgen. Die weg liet hij links liggen en hij koos voor een andere.
Toen hij had gehoord dat de Perzen de Hellespont waren overgestoken, stuurde hij direct Kadmos, zoon van Skythes en geboren op Kos,[3] met drie slagschepen naar Delfi. Hij gaf hem veel geld mee en vredesvoorstellen en de opdracht om af te wachten hoe de strijd zou uitvallen. Mocht de Perzische koning overwinnen, moest Kadmos hem het geld aanbieden en land en water waarover Gelon heerser was;[4] mochten de Grieken overwinnen, moest hij het terugbrengen.
Rechtschapen
[164] Kadmos was de man die hieraan voorafgaand de alleenheerschappij over Kos op het hoogtepunt ervan van zijn vader overnam. Uit vrije wil en zonder enige dreiging, slechts gedreven door een eerlijk karakter, droeg hij het bestuur aan de bewoners van Kos over en vertrok naar Sicilië. Daar veroverde hij Zangkle op de Samiërs en vestigde zich in de stad, die haar nam veranderde in Messene.
Gelon stuurde dus deze Kadmos, die op de hierboven beschreven wijze op Sicilië kwam, om zijn eerlijkheid, die hij ook onder andere omstandigheden van hem kende. Naast de andere daden die hij met zijn eerlijkheid had verricht, was deze zeker niet de minste die hij ons naliet: toen hij het vele geld had ontvangen dat Gelon hem had toevertrouwd, wilde hij dat niet in eigen zak steken, iets wat hij wél kon doen. Toen de Grieken in de zeeslag de overwinning hadden behaald en Xerxes naar huis was teruggevaren, keerde hij, ongelooflijk genoeg, met al het geld terug naar Sicilië.
[1] Een verwijzing naar Homeros’ opmerking in de Ilias (tweede boek, rr. 552-554), waarmee Menestheus’ aanvoerderschap van de Atheense troepen voor Troje in lovende bewoordingen wordt beschreven.
[2] De laatste alinea is een bijna nodeloze toevoeging, wellicht niet door de schrijver zelf opgeschreven (interpolatie).
[3] Eiland (Gr. Κώς) in de Egeïsche Zee voor de Klein-Aziatische kust tegenover Halikarnassos.
[4] Voor de uitdrukking ‘(om) land en water (vragen)’ zie ook hoofdstukken 32, 133 en 138 en de begeleidende voetnoten daar.