[200] Toen de Perzen, die door Aryandes vanuit Egypte erop uitgestuurd waren om Feretime te wreken, Barke hadden bereikt,[1] belegerden zij de stad en eisten de uitlevering van de schuldigen aan de moord op Arkesilaos.[2] Omdat het hele volk medeplichtig was, ging het niet in op de eis. Daarop belegerden zij Barke negen maanden lang: ze legden ondergrondse gangen aan die naar de stadsmuur leidden en voerden hevige aanvallen uit.
Bronzen schild
De gangen werden echter door een smid met zijn bronzen schild ontdekt en als volgt door hem aan het licht gebracht. Terwijl hij dat binnen de stadsmuren met zich meedroeg, hield hij het naar de grond gericht: de andere plekken waarop hij het gericht hield, gaven geen geluid, maar waar de gangen waren gegraven, galmde het brons van het schild. De Barkeërs groeven telkens gangen hun richting op en doodden de Perzische ‘mijnwerkers’. Zo werd dat dus ontdekt en de Barkeërs sloegen de aanvallen af.
List van Amasis
[201] Na lang verloop van tijd en vele slachtoffers (niet in het minst onder de Perzen) bedacht Amasis, legeraanvoerder van de infanterie, ongeveer het volgende. Hij zag in dat Barke met geen enkel geweld, maar wel door een list kon worden ingenomen en deed het volgende. ’s Nachts had hij een brede kuil laten graven en er dunne planken over heen laten leggen; bovenop de houten vlakte liet hij een laag aarde aanbrengen op gelijke hoogte met de rest van de grond.
Bij het aanbreken van de volgende dag nodigde hij de Barkeërs uit tot een dialoog. Zij gaven hieraan graag gehoor en het gevolg was dat zij besloten tot overeenstemming te komen. Terwijl zij met een eed op de verborgen kuil een verdrag sloten, kwamen zij tot ongeveer de volgende afspraak: “Zolang als dat stuk land intact blijft, houdt het verdrag over het gebied stand, zijn de Barkeërs vergoeding schuldig aan de Perzische koning en hebben de Perzen geen kwade bedoelingen tegen de Barkeërs.”
Na het sluiten van het verdrag vertrouwden de Barkeërs hen. Zij kwamen zelfs hun stad uit en lieten iedere vijand die de stadsmuur wilde passeren door: alle stadspoorten hadden zij opengegooid. De Perzen braken de afgedekte brug af en renden de stad in. De brug hadden zij aangelegd om zich aan de afspraak te houden: met de Barkeërs was afgesproken dat het verdrag zou standhouden, zolang als de aarde intact bleef, zoals het toen was. Nu zij die hadden afgebroken, was het verdrag om het grondgebied niet langer geldig.
Bestraffing van de Barkeërs
[202] De Barkeërs die het meest schuldig waren, liet Feretime, toen de Perzen hen aan haar hadden uitgeleverd, rondom boven op de stadsmuur aan palen rijgen[3] en de borsten van hun vrouwen afsnijden en deze op de stadsmuur vastprikken. Zij liet de Perzen zich de andere Barkeërs als buit toeëigenen, uitgezonderd allen die tot de familie van de Battiaden[4] behoorden en geen aandeel in de moord hadden. Aan hen droeg Feretime de stad over.
Kyrene niet ingenomen
[203] De Perzen keerden huiswaarts met medeneming van de overige Barkeërs die zij tot slaaf hadden gemaakt. Toen zij bij Kyrene halthielden, verleenden de Kyreneërs om een orakelspreuk te vervullen hun doorgang door de stad. Toen het leger die passeerde, wilde de vlootcommandant Badres[5] het bevel geven om de stad in te nemen, maar dat stond de legercommandant Amasis niet toe: Barke was de enige Griekse stad waarop zij waren afgestuurd. Toen zij gepasseerd waren en op een heuvel van Zeus Lykaios[6] hun kamp hadden opgeslagen, duurde het niet lang of zij kregen er spijt van dat zij Kyrene niet hadden ingenomen en probeerden voor de tweede keer er doorheen te trekken, maar de Kyreneërs lieten dat niet toe.
Moeizame aftocht
Hoewel er niet werd gevochten, raakten de Perzen in paniek; zij trokken zich over een afstand van ongeveer elf kilometer[7] terug en sloegen hun kamp op. Toen het leger daar zich had ingekwartierd, kwam een bode van Aryandes om hen terug te roepen. De Perzen vroegen de Kyreneërs om proviand (die kregen ze), en vertrokken daarmee naar Egypte. Vanaf dat punt werden zij door de Libiërs opgewacht en wie achteropraakte en achteraan bungelde werd om z’n kleren en bagage gedood tot aan de grens van Egypte.
Barkeërs in Baktria
[204] Het verst in Libya is het Perzische leger gekomen tot aan het gebied van de Euesperiden. De Barkeërs die zij tot slaven hadden gemaakt, hebben zij uit Egypte als bannelingen afgevoerd naar de Perzische koning. Koning Dareios gaf hen een dorp in Baktria als woonplaats. Dat dorp gaven ze de naam Barke en nog in mijn tijd was het bewoond gebied in Baktria.
Dood door wormen
[205]
Ook Feretime beleefde geen gelukkig levenseinde. Amper was zij uit Libya in
Egypte teruggekeerd na haar wraakexpeditie tegen de Barkeërs, of zij kwam op
ellendige wijze te sterven. Zij was nog in leven, toen haar lichaam vol wormen
kwam te zitten: blijkbaar roepen mensen met al te grote gevoelens van wraak de haat
van de goden over zich uit.
Zo nam Battos’ dochter Feretime
in niet geringe mate wraak op de Barkeërs.
[1] De schrijver gaat verder met zijn verhaal in hfdst. 167.
[2] Arkesilaos’ dood is beschreven in hfdst. 164.
[3] Een vreselijke wijze van terechtstelling, waarbij een gepunte paal door de anus naar de hals werd gedreven; dit was ook voor sultan Mehmet II (de Grote) een beproefd middel om de vijand angst in te boezemen tijdens zijn beleg van Constantinopel in 1453.
[4] D.w.z. de nakomelingen van Battos de Stedenstichter (zie begin hfdst. 159).
[5] De acties van de vloot zijn niet door de schrijver nader belicht; vlootcommandant Badres is slechts één keer eerder genoemd in hfdst. 167.
[6] Deze moet dus ten oosten van Kyrene gelokaliseerd worden.
[7] De brontekst vermeldt 60 stadia (een stadion, Gr. στάδιον, is een lengtemaat van 185 m.), i.e. 11,1 km.