[168] Nu volgt het antwoord dat de Kerkyreërs aan de gezanten gaven en waar het zo ongeveer in de praktijk op neerkwam. De gezanten die hen voor hun zaak wilden winnen, waren dezelfde als die naar Sicilië waren gekomen, en zij gebruikten dezelfde argumenten als bij Gelon. De Kerkyreërs kwamen meteen met de belofte troepen te sturen en bij de verdediging te helpen en gaven aan dat zij zich niet afzijdig mochten houden, wanneer voor Griekenland de ondergang dreigde. Als het zou bezwijken, is het onvermijdelijk dat zijzelf vanaf dag één onderworpen zouden worden. Volgens hen moest er tot het uiterste worden gegaan om hulp te bieden.
Schone schijn
Hun reactie was er een van schone schijn. Toen het erop aankwam hulp te bieden, rustten zij 60 schepen uit waarmee zij andere bedoelingen hadden. Pas op het allerlaatste moment gingen zij de zee op en bereikten zij de Peloponnesos, waar zij ter hoogte van Pylos[1] en Kaap Tainaron[2] in het gebied van de Lakedaimoniërs de schepen voor anker lieten gaan. Ook zij wachtten de uitslag van de oorlog af,[3] want zij rekenden niet op een Griekse overwinning, maar gingen ervanuit dat de Perzen veel sterker waren en heel Griekenland in handen zouden krijgen.
Het was duidelijk hun opzet om tegen de Perzische koning te kunnen zeggen zoiets als: “Geachte koning, de Grieken wilden ons voor deze oorlog aan hun zijde krijgen, maar wij, die niet over de kleinste legermacht beschikken en niet het minste aantal schepen zouden hebben geleverd, maar de meeste op die van de Atheners na, wilden ons niet tegen u verzetten en iets doen wat u niet zint.” Met zulke woorden hoopten zij meer profijt te halen uit de situatie dan de anderen. Volgens mij had dat ook zomaar kunnen gebeuren.
Tegenover de Grieken hadden zij een rechtvaardiging bedacht, waarvan zij inderdaad gebruik maakten. Toen zij hen ervan beschuldigden geen hulp te hebben geboden, verklaarden zij dat zij 60 schepen hadden uitgerust, maar door de noordenwind Kaap Malea[4] niet konden ronden. Daarom zijn zij niet naar Salamis gekomen en hebben zij zonder kwade bedoelingen voor de zeeslag verstek laten gaan. Zo hebben zij de kritiek van de Grieken naast zich neergelegd.
Kretenzers raadplegen het orakel in Delfi
[169] Toen de Kretenzers door de Grieken die hiertoe de opdracht hadden gekregen, werden gevraagd voor hen partij te kiezen, handelden zij ongeveer als volgt. Zij stuurden uit naam van hen allen gezanten naar Delfi en vroegen de god of hun steun aan Griekenland in hun voordeel zou uitpakken. Het antwoord van de Pythia luidde: “Dwazen, jullie blijven maar mopperen om het leed dat Minos door zijn wraakzucht jullie bezorgde na jullie hulp aan Menelaos. De Grieken hebben jullie niet geholpen zijn dood in Kamikos te wreken,[5] maar jullie hen wél om de vrouw te wreken die door een buitenlander werd weggevoerd.” Toen de Kretenzers deze uitspraak hadden vernomen, lieten zij hun steun varen.
Kretenzers worden Messapiërs
[170] Het verhaal wil dat Minos in zijn zoektocht naar Daidalos op Sikania, wat nu Sicilië heet, kwam en er een gewelddadig dood stierf. Na verloop van tijd gingen alle Kretenzers, afgezien van Polichnieten en Praisiërs, hiertoe aangemoedigd door een god, met een grote vloot naar Sikania en belegerden vijf jaar lang de stad Kamikos, tegenwoordig in handen van de burgers van Akragas. Uiteindelijk hebben zij het opgegeven en rechtsomkeert gemaakt, omdat zij de stad niet konden innemen en, geplaagd door voedselgebrek, niet konden volhouden.[6]
Toen zij langs Iapygia voeren, werden zij door een hevige storm overvallen en aan land geworpen. Hun schepen waren aan stukken geslagen en terugkeren naar Kreta was voor hen geen optie meer. Zij stichtten daar de stad Hyria en zijn er niet meer weggegaan. Zij namen ook een andere identiteit aan: van Kretenzers werden zij in Iapygia Messapiërs en van eilandbewoners bewoners van het vasteland.
Aanval vanuit Taras en Region
Vanuit Hyria stichtten zij nog meer steden, die de Tarentijnen, zoals wij weten, lange tijd later te gronde wilden richten, maar daarbij een flinke tegenvaller kregen te verwerken,[7] want het werd, voorzover wij weten, de allergrootste afslachting van Grieken, niet alleen van Tarentijnen, maar ook van de burgers uit Region die onder dwang van Mikythos, zoon van Choiros, de Tarentijnen kwamen helpen en met 3000 man de dood vonden. Van de slachtoffers onder de Tarentijnen zelf is geen telling gemaakt.[8]
Mikythos was een ondergeschikte van Anaxileos en aan hem was het toezicht over Region overgelaten. Hij was de man die na zijn verdrijving uit Region en vestiging in Tegea in Arkadië al die standbeelden in Olympia heeft laten opstellen.
Genoeg is genoeg
[171] Met de gebeurtenissen rond Taras en Region ben ik van mijn verhaal afgedwaald.[9] Terug naar het verlaten Kreta, waar volgens de Praisiërs andere mensen zich vestigden, voornamelijk Grieken. Twee generaties na de dood van Minos brak de oorlog om Troje uit, waarin de Kretenzers bewezen niet de minste bondgenoten van Menelaos te zijn. Hiervoor werden zij, eenmaal teruggekeerd uit Troje, gestraft door hongersnood en plagen en niet alleen de mensen zelf, maar ook de dieren. Uiteindelijk verloor Kreta voor de tweede keer haar bevolking en zijn de huidige Kretenzers het derde volk dat samen met de overlevenden op het eiland woont. De Pythia verwees met haar woorden naar deze gebeurtenissen en dit deed hen ervan afzien de Grieken te steunen, ook al wilden zij dat graag.
[1] Stad aan de zuidwestelijke kust van de Peloponnesos.
[2] De middelste landtong in het zuiden van de Peloponnesos.
[3] Dezelfde afwachtende houding viel over Gelon te lezen in hfdst. 163.
[4] De meest oostelijke landtong in het zuiden van Peloponnesos, in de oudheid berucht om de vele schipbreuken door de onstuimige zee in dat gebied.
[5] In een verwoede zoektocht naar Daidalos, de architect van het labyrint in zijn paleis in Knossos, vond Minos hem in Kamikos op Sicilië aan het hof van koning Kokalos, maar werd door Daidalos en de dochters van Kokalos om het leven gebracht (vgl. Ovidius, Metamorphoses 8, 260 e.v. en Apollodoros, Epitome 1, 13-15).
[6] Je zou eerder verwachten dat ziekte of een andere rampspoed een einde maakte aan de onderneming, want niet de belegeraar, maar de belegerde zal eerder onder de honger hebben geleden; wellicht is de tekst hier corrupt.
[7] Dat was in het jaar 473 vC; het waren Illyriërs die zich in Zuid-Italië vestigden en de Tarentijnen in hun levensruimte bedreigden.
[8] Een mededeling die wschl. als eufemisme is bedoeld: het aantal gesneuvelde Tarentijnen was immens en dus ‘ontelbaar’.
[9] De schrijver pakt de draad op van het begin van hfdst. 169.