[208] Tijdens hun beraadslagingen stuurde Xerxes een ruiter ter verkenning eropuit om uit te zoeken met hoevelen zij waren en waarmee zij bezig waren. Toen hij nog in Thessalia was, had hij gehoord dat zich daar een klein leger had verzameld en dat de commandanten Lakedaimoniërs waren, onder wie Leonidas, een afstammeling van Herakles.[1]
Wat doen die Spartanen?
Toen de ruiter het legerkamp was genaderd, wierp hij er een blik op en had geen zicht op het hele legerkamp, maar signaleerde slechts de mannen daar buiten die vóór de muur hun wapens hadden opgesteld.[2] De mannen die achter de muur, die ze hadden hersteld en nu bewaakten, gelegerd waren, kon je niet observeren. Het toeval wilde dat op dat moment Lakedaimoniërs buiten wacht hielden.
Sommige mannen zag hij oefeningen doen, andere zich de haren kammen. Hun aanblik wekte bij hem verbazing en hij legde hun aantallen vast. Hij prentte zich alles goed in en reed op z’n gemak terug, want niemand deed een poging hem te achtervolgen of had voor hem aandacht.
Xerxes begrijpt er niets van
[209] Eenmaal teruggekeerd vertelde hij Xerxes wat hij zoal had gezien. Xerxes hoorde het aan en besefte niet wat er werkelijk aan de hand was: de Grieken maakten zich op voor de dood en zouden hun huid zo duur mogelijk verkopen. Omdat zij in zijn ogen zich belachelijk gedroegen, riep hij Demaratos, zoon van Ariston en aanwezig in het legerkamp, bij zich. Toen deze was verschenen, vroeg Xerxes hem honderduit, want hij wilde weten waarmee de Lakedaimoniërs bezig waren.
Uitleg van Demaratos
Zijn antwoord luidde: “Toen wij de opmars tegen Griekenland begonnen, heeft u mij al eens eerder horen spreken over die mannen.[3] Maar u nam mij niet serieus, toen ik zei hoe volgens mij het een en ander zou aflopen. Koning, ik heb geen andere bedoeling dan ten overstaan van u de waarheid te spreken. Luister nogmaals. Die mannen zijn gekomen om met ons om de pas te vechten en bereiden zich daarop voor. Wat zij doen, is op het volgende gebaseerd: wanneer hun leven op het spel staat, schikken zij zich hun haren. Weet wel dat, als u hen en wat er van hen overblijft in Sparta, zult onderwerpen, er geen ander volk u, koning, met opgestoken handen zal opwachten. U neemt het op tegen het edelste koninkrijk en de dapperste mannen in Griekenland.”
Wat hem werd verteld, vond Xerxes heel onvoorstelbaar en hij vroeg nog een keer[4] hoe zij met zulke aantallen tegen zijn eigen leger zouden vechten. De ander antwoordde: “Koning, behandel mij als een leugenaar, wanneer het niet op die manier afloopt, zoals ik het zeg.”
Zijn woorden overtuigden Xerxes niet.
[1] Een Heraklide (Gr. Ἡρακλείδης) maakte op de Perzische koning indruk.
[2] De muur die ooit door de Fokenzers in de pas van Thermopylai was gebouwd en inmiddels in verval was geraakt (zie hfdst. 176).
[3] Zie hfdst. 102 e.v.
[4] Zoals hij dat al eerder deed in hfdst. 103; de Perzische koning is hardleers.