Druk op "Enter" om naar de inhoud te gaan

Miltiades op de Chersonesos

[37] Nu Miltiades de ‘hals’ van de Chersonesos had versperd en zo de Apsinthiërs had verdreven, nam hij eerst de strijd op tegen de Lampsakenen. Maar zij hadden hem in een hinderlaag gelokt en levend gevangengenomen. Miltiades’ roem had echter de Lydiër Kroisos bereikt. Toen deze van de gebeurtenissen had vernomen, stuurde hij een gezant en drong bij de Lampsakenen erop aan om Miltiades te laten gaan. Zo niet, dreigde hij hen uit te roeien als een pijnboom.

De Lampsakenen waren tijdens hun beraadslagingen er niet zeker van wat het dreigement van Kroisos inhield (‘als een pijnboom uitroeien’), totdat een van de ouderen met moeite erachter kwam en de verklaring gaf: van alle bomen komt bij de pijnboom als enige na het omhakken geen loot op; de boom vergaat volledig. Kroisos’ intimidatie had z’n werking op de Lampsakenen, die Miltiades in vrijheid lieten gaan.

Stesagoras kinderloos

[38] Hij dus ontsnapte door toedoen van Kroisos om daarna kinderloos te sterven;[1] zijn macht en bezittingen liet hij na aan Stesagoras, zoon van Kimon, zijn halfbroer.[2] Sinds zijn dood brengen de Chersonieten hem offers, zoals gebruikelijk aan een stedenstichter, en organiseren wagenrennen en atletiekwedstrijden waaraan de Lampsakenen niet mogen deelnemen. Tijdens de oorlog tegen de Lampsakenen overkwam het ook Stesagoras om kinderloos te sterven: hij kreeg in het raadhuis een slag met een bijl tegen zijn hoofd van naar verluidt een overloper, maar in werkelijkheid een vijand met kort lontje.

stamboom Miltiades
Stamboom van Miltiades (bron: wikipedia.org s.v. ‘Kimon II’); Miltiades II (‘de jongere’) is de overwinnaar van Marathon in 490 voor Christus.

Miltiades door de Atheners eropuit gestuurd

[39] Toen Stesagoras zo aan zijn eind was gekomen, werd Miltiades, zoon van Kimon en broer van de gestorven Stesagoras, door de Peisistratiden op een fregat weggestuurd om er de macht grijpen. Ook in Athene genoot hij van hun kant een goede behandeling, alsof zij werkelijk niets te maken hadden met de dood van zijn vader; de toedracht daarvan zal ik in een ander hoofdstuk uiteenzetten. [3]

Eenmaal aangekomen op de Chersonesos liet Miltiades zich niet buitenshuis zien, een niet mis te verstaan eerbetoon aan zijn broer Stesagoras. De berichtgeving hierover bracht de leiders van alle steden op de Chersonesos ertoe om uit alle delen van het land bijeen te komen, maar deze werden, toen zij in een gemeenschappelijke delegatie hun medeleven kwamen betuigen, door hem gearresteerd. Miltiades had nu de macht op de Chersonesos (500 huurlingen waren in dienst van hem), en huwde Hegesipyle, dochter van Oloros, koning van de Thrakiërs.

Belaagd door de Skythen

[40] Deze Miltiades, zoon van Kimon, was dus kort daarvoor[4] op de Chersonesos aangekomen, maar kreeg na zijn komst te maken met andere ellende, groter dan die waarin hij zich bevond. Twee jaren eerder week hij uit voor de Skythen: de Skythische nomaden, getergd door koning Dareios, verenigden zich en trokken die kant op, naar de Chersonesos. Miltiades wachtte hun komst niet af en leefde in ballingschap, totdat de Skythen waren vertrokken en de Dolongken hem weer terugbrachten. Dit gebeurde twee jaren vóór de narigheid waarin hij zich nu bevond.

Vlucht naar Athene

[41] Toen hem de informatie bereikte dat de Foeniciërs ter hoogte van Tenedos waren, liet hij meteen vijf slagschepen[5] volladen met al de bezittingen die hij had en voer weg naar Athene. Zoals hij uit Kardia was vertrokken, voer hij door de Golf van Melas[6] en amper had hij de Chersonesos achter zich gelaten, of zijn schepen werden door de Foeniciërs opgewacht. Hij zelf wist met vier van zijn schepen naar Imbros[7] te ontkomen, het vijfde schip viel in handen van de achtervolgende Foeniciërs.

Op dat schip was Miltiades’ oudste zoon Metiochos kapitein (niet uit het huwelijk met de dochter van de Thrakiër Oloros, maar uit dat met een andere vrouw). Samen met dat schip kwam hij in handen van de Foeniciërs die hem, toen zij begrepen dat hij Militades’ zoon was, naar de Perzische koning brachten, want zij dachten daarmee flink gewin te behalen: het was immers Miltiades die de Ioniërs dringend adviseerde naar de Skythen te luisteren, toen zij hen vroegen om de schipbrug af te breken en huiswaarts te varen.[8]

Metiochos, een geëerd man in Perzië

Dareios deed, toen de Foeniciërs Miltiades’ zoon Metiochos opbrachten, hem geen kwaad, maar beloonde hem rijkelijk: hij gaf hem een huis en een landgoed en een Perzische tot vrouw, bij wie hij kinderen kreeg die als volwaardige Perzen aanzien genoten.[9] Miltiades daarentegen keerde vanuit Imbros terug in Athene.

[42] In de loop van dat jaar ondernamen de Perzen niets dat de Ioniërs schade toe bracht; wat de Ioniërs dat jaar overkwam, was eerder gunstig. Artafrenes, gouverneur van Sardes, liet afgevaardigden uit de steden komen en dwong de Ioniërs afspraken met elkaar te maken om schadeclaims te respecteren en geen plundertochten tegen elkaar te houden. Hiernaast had hij hun gebieden laten opmeten in parasangen, de maatsoort die de Perzen gebruiken voor dertig stadia.[10] Na ze te hebben opgemeten onderwierp hij de gebieden aan belastingen en deze zijn per gebied sindsdien tot in mijn tijd onveranderd gebleven, precies zoals die door Artafrenes waren opgelegd: dat gebeurde op dezelfde voet als voorheen. Dit waren voor hen dingen die tot vrede bijdroegen.


[1] Miss. ong. 524 vóór Christus; zijn vestiging op de Chersonesos zal zo’n 25 jaar eerder hebben plaatsgevonden.

[2] Kimon Koalemos, de ‘onnozele’ (Gr. Κοάλεμος); Stesagoras was dus de jongere neef van Miltiades.

[3] Zie hfdst. 103.

[4] De schrijver pakt hier de draad van zijn verhaal op in hfdst. 32; de hoofdstukken 33 t/m 39 zijn een excurs over de leden van het geslacht van de Filaïdai (nakomelingen van Filaos, zoon van Aiax).

[5] Het ging om ‘drieriemers’, zgn. triereis (Gr. τριήρεις), het grootste type oorlogsschip dat de Grieken kenden.

[6] Miltiades dacht vanuit Kardia een route langs de veilige (noordelijke) kant van de Chersonesos te nemen, maar blijkbaar had het bericht over de positie van de Foeniciërs bij Tenedos, nabij Troje, hem te laat bereikt.

[7] Het meest nabijgelegen eiland ten zuidwesten van de Chersonesos, huidig Gökçeada.

[8] Uiteindelijk werd het advies van Histiaios opgevolgd om de schipbrug deels intact te laten (zie boek 4, hfdst. 137).

[9] Ondanks zijn buitenlandse herkomst werd Metiochos in feite als ‘echte’ Pers behandeld.

[10] Ook in boek 2, hfdst. 6, en boek 5, hfdst. 53, stelt de schrijver de Perzische parasang (Gr. παρασάγγης) gelijk aan 30 stadia (een stadion, Gr. στάδιον, meet 185 m.); een parasang zou daarmee 5½ km. bedragen.