[76] Toen de buitenlanders door de Grieken bij Plataiai waren afgeslacht, kwam op dat moment een vrouw op hen af die was overgelopen. Het was een concubine van Farandates,[1] een Pers en zoon van Teaspis, die, toen ze te horen had gekregen dat de Perzen vernietigd waren en de Grieken de overwinnaars, behangen met een boel goud, net als haar dienaressen, en gehuld in het mooiste gewaad dat zij bij zich had,[2] van haar wagen stapte en op de Lakedaimoniërs afliep, terwijl deze nog volop aan het moorden waren. Ze zag dat alle aanwijzingen daarvoor van Pausanias kwamen, en herkende hem, omdat zijn naam en land van herkomst eerder bij haar bekend waren, want keer op keer had zij ervan gehoord.[3]
Ze pakte hem bij de knieën[4] en zei het volgende:[5] “Koning van Sparta,[6] ik smeek u, behoed mij als krijgsgevangene voor de slavernij. Tot nu toe heeft u mij een dienst bewezen door deze mensen te doden die voor heroën noch voor goden ontzag hebben. Ik kom van Kos en ben de dochter van Hegetoridas, zoon van Antagoras.[7] De Perzen hebben mij uit Kos meegenomen en ik was hun gevangene.”
De ander antwoordde als volgt: “Vrouw, wees gerust, want u bent een smekeling en ik ga ervan uit dat u bovendien de waarheid spreekt en inderdaad de dochter bent van Hegetoridas van Kos. Hij is mijn meest innige relatie onder de mensen die in die streek wonen.” Na zijn woorden vertrouwde hij haar voorlopig toe aan de eforoi in zijn gezelschap en stuurde haar later naar Aigina, waarheen zijzelf naartoe wilde.[8]
[77] Direct na de verschijning van deze vrouw kwamen de troepen uit Mantinea, toen de krijgshandelingen achter de rug waren. Ze begrepen dat zij te laat voor het gevecht waren gekomen, schaamden zich hiervoor diep en zeiden dat ze straf verdienden. Toen hen werd verteld dat Artabazos met zijn Perzen op de vlucht waren geslagen, boden ze aan hen tot Thessalia te achtervolgen, maar de Lakedaimoniërs lieten niet toe vluchters te achtervolgen.[9] Ze keerden terug naar hun stad en zetten hun legeraanvoerders het land uit.
Na hen kwamen troepen uit Elis.[10] Net als die uit Mantinea vonden ook zij het erg dat ze te laat kwamen, en dropen af.[11] Ze hebben, eenmaal thuisgekomen, eveneens hun aanvoerders het land uitgezet. Zoveel zij gezegd over Mantinea en Elis.
[78] Bij Plataiai bevond zich onder de troepen uit Aigina Lampon, zoon van Pytheas,[12] een prominent burger. Hij spoedde zich met een uiterst ongepast voorstel naar Pausanias en sprak direct na zijn komst de volgende woorden: “Zoon van Kleombrotos, door jou is een fantastische daad verricht, groots en prachtig. God heeft het behaagd dat je door de redding van Griekenland van alle ons bekende Grieken de grootste roem hebt vergaard. Doe je plicht ook in het vervolg hiervan, opdat je reputatie nog meer groeit en voortaan iedere buitenlander zich bedenkt, voordat hij zich eraan waagt de Grieken vreselijke dingen aan te doen. Toen Leonidas in Thermopylai was gesneuveld, lieten Mardonios en Xerxes z’n hoofd afhakken en op een paal steken.[13] Door hem te wreken zul je waardering oogsten, ten eerste van alle Spartanen en verder ook van de overige Grieken. Als je Mardonios aan een paal hebt laten rijgen, zul je je oom Leonidas gewroken hebben.”
[79] Hij dacht met die woorden een genoegen te doen, maar de ander kwam met het volgende antwoord: “Vriend uit Aigina, ik stel je goede bedoelingen en blik op de toekomst op prijs, maar je zit met je zienswijze er ver naast. Je ophemelende woorden over mijn afkomst en mijn prestaties ten spijt heb je mij met je voorstel om een lijk toe te takelen neergehaald, want je geeft aan dat ik nóg vermaarder zal zijn, wanneer ik dát doe, wat eerder een buitenlander past dan een Griek. Het is juist hierom, waarom wij ze haten. Op dit punt wens ik dus niemand een genoegen te doen, burgers van Aigina noch anderen die dit goedkeuren. Het volstaat wat mij betreft om onberispelijk te handelen en te spreken en de Spartanen hiermee plezier te doen. Je verzoekt mij Leonidas te wreken, maar ik zeg dat dat al op schitterende wijze is gebeurd: hijzelf en de anderen die bij Thermopylai aan hun eind zijn gekomen, zijn geëerd met de ontelbare levens van hen die hier liggen.[14] Kom verder met zo’n voorstel en zulke adviezen niet meer bij mij en wees blij dat ik je geen haar krenk.” Toen de man dat gehoord had, droop hij af.
[1] In boek 7, hfdst. 79, wordt hij genoemd als de aanvoerder van de Maren en de Kolchiërs.
[2] De implicatie is dat zij thuis (op Perzisch grondgebied) nog mooiere gewaden had.
[3] Het moet Pausanias’ bijzondere verschijning zijn geweest die haar de man deed ‘herkennen’.
[4] Een reeds door Homeros (Od. 6,149, waar Odysseus koningsdochter Nausikaä toespreekt met de woorden γουνοῦμαί σε, ἄνασσα, ‘ik omvat uw knieën, prinses!’) beschreven gebaar van onderwerping, waarbij de smekeling zelf door de knieën moest of zelfs zich over de grond moest uitstrekken.
[5] Deze vrouw sprak en verstond dus Grieks.
[6] Dit zijn woorden uit onwetendheid of om te vleien, want Pausanias was geen koning.
[7] Vreemd genoeg vermeldt de schrijver haar naam niet, hoewel de kans groot is dat hij haar en haar familie kende (het eiland Kos ligt vlak tegenover Halikarnassos, geboorteplaats van de schrijver).
[8] Vanuit Aigina kon per schip teruggevaren worden naar Kos.
[9] Deze laatste uitlating laat zich lezen als een regel, volgens welke de Spartanen tegenstanders die vluchten met rust lieten.
[10] Hun late komst kan nog enigszins worden verklaard door de verre ligging van Elis in een westelijke uithoek van de Peloponnesos.
[11] Voor beide steden was het te laat komen niet alleen schandelijk, maar hield tevens in het missen van een aandeel in de oorlogsbuit.
[12] Wschl. niet dezelfde Pytheas die eerder (in boek 7, hfdst. 181, en boek 8, hfdst. 92) is gemoemd, maar een ver familielid.
[13] Dit valt te lezen in boek 7, hfdst. 238, maar daar wordt alleen Xerxes genoemd.
[14] Pausanias verwijst naar de honderduizenden gesneuvelde Perzen.