[31] Nu ze eenmaal hun opstellingen hadden gekregen, sloegen zij hun kamp op bij de Asopos. Toen Mardonios en zijn Perzen het rouwen om Masistios hadden beëindigd en zij hadden gemerkt dat de Grieken bij Plataiai waren waar de Asopos stroomde, waren zij er ook.
Aanwijzingen van Mardonios
Na hun aankomst kregen zij van Mardonios de volgende posities. Tegenover de Spartanen stelde hij de Perzen[1] op. Zij waren ver in de meerderheid, want ze stonden ingedeeld over meer rijen en reikten tot aan de manschappen van Tegea.[2] Dit was hun opstelling: hij had het sterkste onderdeel van hen apart genomen en dat in z’n geheel tegenover de Lakedaimoniërs geplaatst; het onderdeel dat zwakker was, liet hij een linie formeren tegenover de manschappen van Tegea.[3] Hij deed dit zoals hem door de Thebanen was uitgelegd en geïnstrueerd.
Opstelling van de Meden
Direct naast de Perzen stelde hij de Meden op; deze kregen de Korinthiërs, de Poteidaïeten en de manschappen uit Orchomenos en Sikyon tegenover zich.[4] Direct naast de Meden stelde hij de Baktriërs op; ze kregen de manschappen uit Epidauros, Troizen, Lepreon, Tiryns, Mykenai en Fleious tegenover zich. Na de Baktriërs stelde hij de Indiërs op, die de manschappen uit Hermion, Eretriai, Styra en Chalkis tegenover zich kregen. Naast de Indiërs stelde hij de Saken op, die de manschappen uit Amprakia, Anaktorion, Leukas, Pale en Aigina tegenover zich kregen. Direct naast de Saken stelde hij tegenover de Atheners, Plataiaërs en Megarenzen Boiotiërs, Lokriërs, Maliërs, Thessaliërs en 1000 Fokenzers op.[5] Niet alle Fokenzers namelijk kozen voor de kant van de Perzen, sommigen van hen steunden de Grieken, ook al waren zij teruggedrongen tot op de Parnassos.[6] Dat was hun uitvalsbasis om vandaaruit plundertochten te houden tegen het leger van Mardonios en de Grieken die bij hem waren. Tegenover de Atheners stelde hij ook Makedoniërs en inwoners van gebieden in en rond Thessalia op.[7]
Overige manschappen
[32] Van de volkeren die door Mardonios in stelling waren gebracht, maakten de hier genoemde de meeste indruk, preciezer gezegd: zij waren het bekendst en voornaamst. In zijn leger zaten ook manschappen uit andere volkeren, door elkaar Frygiërs, Mysiërs, Thrakiërs, Paioniërs en nog meer. Je had ook Ethiopiërs en uit Egypte de zogeheten Hermotybiërs en Kalasiriërs, die messen droegen[8] en de enige voor het gevecht inzetbare Egyptenaren waren.[9]
Aantallen
In Faleron had hij ze nog van boord gehaald, want ze dienden als marinier. Er waren geen Egyptenaren ingedeeld in het landleger dat samen met Xerxes in Athene kwam. De Perzische troepen telden, zoals eerder is aangegeven,[10] 300.000 man. Niemand kent het aantal Grieken dat meevocht aan de kant van Mardonios (ze zijn nooit geteld); een ruwe schatting leert mij dat ongeveer 50.000 van hen zich hebben aangesloten.
Dat was de opstelling van de infanteristen. De ruiterij stond apart opgesteld.
[1] Niet als generiek begrip voor allen in het Perzische leger, maar de ‘authentieke’ Perzen, de elitetroepen van de Perzische koning.
[2] Hier wordt gezegd dat het contingent Perzen even breed was als dat van de troepen uit Sparta, Lakedaimon en Tegea bij elkaar en ook nog eens ‘dieper’ stond opgesteld; het moet daarom zeker 50.000 man hebben geteld, i.e. een zesde van de totale troepenmacht aan Perzische zijde.
[3] In deze en hieropvolgende opsomming worden de Perzischee troepen genoemd, zoals zij in de slagorde van links naar rechts staan.
[4] De Perzen en Meden stonden op de linker vleugel tegenover de volgens Mardonios sterkste formatie van de Grieken (hun rechter vleugel).
[5] Deze Fokenzers hadden zich met hun aanvoerder Harmokydes bij de Perzen aangesloten (zie hfdst. 17).
[6] De berg is voor de Fokenzers een veilig toevluchtsoord bij een invasie, zo ook tijdens de opmars van het Perzische leger (zie boek 8, hfdst. 32).
[7] Deze laatsten worden genoemd in boek 7, hfdstt. 132 en boek 7, hfdst. 185.
[8] Het waren ook nog eens lange messen (zie boek 7, hfdst. 89).
[9] De twee volksstammen worden ook in boek 2, hfdst. 164, genoemd als de ‘kaste’ of ‘stand’ van de soldaten, de machimoi (Gr. μάχιμοι); de vluchtige vermelding hier kan erop duiden dat het tweede en derde boek later zijn geschreven, toen de schrijver over meer en nauwkeurigere informatie beschikte.
[10] Vgl. boek 8, hfdstt. 100 en boek 8, hfdst. 113.