[84] Sardes hebben ze op de volgende manier ingenomen. Toen de veertiende dag van Kroisos’ belegering was aangebroken, stuurde Kyros ruiters langs zijn eigen troepen en loofde geschenken uit voor wie als eerste de vesting wist te beklimmen. Het leger deed daarna enkele pogingen, maar het schoot niet op.
Sluiproute
Terwijl de rest het al had opgegeven, deed op dat moment een van de Marden – hij heette Hyroiades – een poging de burcht daar te naderen, waar geen bewaker was geposteerd. Ze zagen er geen gevaar in dat langs die kant de burcht werd ingenomen. Deze was daar steil en er kon niet gevochten worden. Dat was de enige plek waar Meles, ooit koning van Sardes, de leeuw die uit zijn concubine was geboren, niet heeft rondgedragen. De Telmessiërs[1] waren tot het oordeel gekomen[2] dat, als de leeuw rond de burcht zou worden gedragen, Sardes onneembaar zou zijn. Meles had met het dier een rondje om de rest van de burcht gemaakt, waar deze kwetsbaar was voor een aanval, maar ging aan dit deel voorbij, omdat hij het steil vond en voor een gevecht ondoenlijk. Het is het deel van de stad dat tegenover de Tmolos ligt.
Hyroiades nu, die ene Mard, had de dag ervoor gezien dat een Lydiër langs dat stuk afdaalde achter een helm aan die naar beneden was gerold en die oppakte. Er ging bij hem een licht branden en hij kwam op een idee. Hijzelf was toen naar boven geklommen en andere Perzen klommen achter hem aan omhoog. Grote aantallen volgden en zo kwam het dat Sardes in hun handen was gevallen en de stad volledig werd geplunderd.
Kroisos gevangengenomen
[85] Met Kroisos zelf gebeurde het volgende. Zoals ik eerder heb verteld, had hij een zoon die niet kon horen en spreken, maar voor de rest in orde was.[3] In de tijd dat het met Kroisos nog goed ging, heeft hij alles voor de jongen gedaan. Een van de dingen die hij bedacht was het sturen van gezanten naar Delfi om advies over hem in te winnen. Dit was het antwoord van de Pythia:
“Lydiër, koning over velen, o zo domme Kroisos,
wil niet een stem waarnaar je vurig verlangt in het paleis horen
van een zoon die wil spreken. Het zou veel beter zijn als dit anders
voor jou afliep, want hij zal voor het eerst spreken op een dag vol onheil.”

Toen de vesting werd ingenomen, kwam een Pers op hem af die hem voor een ander aanzag en hem wilde doden. Kroisos zag hem wel komen, maar was onder die omstandigheden apathisch geworden en het maakte hem niet uit of hij werd neergestoken en de dood vond. Z’n zoon zag de Pers echter op hem afkomen en uit angst en ellende maakte hij een krakend geluid, waarmee hij zei: “Beste man, laat Kroisos in leven!” Dat waren de eerste woorden die hij ooit uitbracht, waarna hij heel z’n leven lang heeft kunnen praten.[4]
Op de brandstapel
[86] De Perzen kregen Sardes dus in handen en namen Kroisos gevangen, die veertien jaar koning was geweest, een veertien dagen lange belegering had doorstaan en een einde had gemaakt aan zijn eigen grote rijk, zoals het orakel dat voorspelde. Hij werd door de Perzen opgepakt en aan Kyros voorgeleid. Deze liet een grote brandstapel aanleggen en Kroisos daarop plaatsnemen met boeien om z’n voeten geslagen en in het gezelschap van tweemaal zeven Lydische kinderen.[5] Misschien was hij van plan ze als eerste offer uit de buit aan welke god dan ook te presenteren of wilde hij een gelofte nakomen. Het kan ook zijn dat hij had begrepen dat Kroisos gelovig was en dat hij hem daarom de brandstapel liet bestijgen, omdat hij wilde weten of een goddelijke macht hem ervoor zou behoeden dat hij levend werd verbrand.

Zo handelde hij dus. Toen Kroisos echter op de brandstapel stond, schoten hem ondanks de hachelijke situatie waarin hij zich bevond de woorden van Solon te binnen, hoe deze immers, geïnspireerd door een god, had gezegd dat geen enkel levend wezen gelukkig is. Nu die gedachte bij hem was opgekomen, slaakte hij na een lange stilte een diepe zucht, zette het op een kreunen en riep tot driemaal toe: “Solon!” Kroisos hoorde dat en liet tolken Kroisos vragen om wiens hulp hij riep. Ze gingen naar hem toe om het hem te vragen. Een tijd lang deed Kroisos er het zwijgen toe, maar op hun aandringen zei hij: “Méér dan een grote som geld zou ik willen dat alle heersers met hem in gesprek komen.”
Hier viel voor hen geen touw aan vast te knopen en ze vroegen hem nog een keer naar de betekenis van zijn woorden. Ze drongen aan en maakten het hem lastig, waarop hij vertelde dat eens Solon, een Athener, hem had bezocht[6] en, toen deze al z’n rijkdom had gezien, die, om het kort uit te drukken, waardeloos vond en dat alles was uitgekomen zoals hij had voorspeld, zonder niet eens naar hemzelf te wijzen, maar naar álle mensen, vooral naar hen die van zichzelf vinden dat zij gelukkig zijn. Kroisos stond daar die uitleg te geven, terwijl de brandstapel al was aangestoken en de vlammen om de randen sloegen.
Toen Kyros van de tolken hoorde wat Kroisos had gezegd, kreeg hij spijt en besefte dat hij, zelf ook een mens, een ander mens die niet minder gelukkig was geweest dan hijzelf levend aan het vuur prijsgaf. Omdat hij bovendien bang was hiervoor gestraft te worden en bedacht dat in het menselijk bestaan niets vaststond, liet hij meteen het oplaaiende vuur blussen en Kroisos en de anderen bij hem van de brandstapel afstappen. Zeker, er werd daartoe een poging ondernomen, maar ze konden het vuur niet meer bedwingen.
Apollo grijpt in
[87] Door de Lydiërs wordt verteld dat, toen Kroisos had gemerkt dat Kyros spijt had en zag hoe iedereen z’n best deed het vuur te doven, maar niemand het meer onder controle kon krijgen, hij Apollo aanriep en om hulp vroeg:[7] “Als u ooit iets van mij hebt gekregen waar u blij van bent geworden, sta mij bij en behoed mij voor de rampspoed waarin ik mij nu bevind.” Het was onder tranen dat hij de god om hulp vroeg en plotseling – de hemel was helder en het was windstil – pakten zich wolken samen en brak storm uit en begon het te stortregenen en… ging het vuur uit.
Zo kwam het dat Kyros inzag dat de goden van Kroisos hielden en hij een goed mens was. Hij liet hem van de brandstapel afdalen en vroeg hem het volgende: “Kroisos, wie bracht u op de gedachte tegen mijn land op te trekken en vijand in plaats van vriend van mij te worden?” Zijn antwoord luidde: “Koning, ik deed dat om u voorspoed en mij tegenspoed te brengen. De god van de Grieken is de veroorzaker hiervan gebleken door mij aan te zetten tot een militaire expeditie. Niemand is zo dom dat hij oorlog boven vrede verkiest. In vredestijd plegen de zonen hun vaders te begraven, tijdens een oorlog de vaders hun zonen.[8] Maar het was ergens de wil van een godheid om het zo te laten geschieden.”
[1] D.w.z. de priesters van het orakel van Apollo in Telmessos (zie hfdst. 78 en opm. 5).
[2] Dit orakel deed niet aan ondubbelzinnigheden zoals het orakel in Delfi; zijn antwoord is net als dat in hfdst. 78 eenduidig en helder.
[4] Uiteindelijk blijkt de zoon om wie Kroisos niets gaf (zie hfdst. 38) zijn redder te zijn.
[5] Een heilig getal, want de kinderen dienden als zoenoffer.
[6] Solons bezoek aan Kroisos in Sardes is beschreven in hfdstt. 29 t/m 33.
[7] Kroisos roept Apollo aan aan de ene kant als god van het orakel van Delfi, aan de andere kant als god die over leven en dood gaat.
[8] Ook elders (vgl. boek 8, hfdst. 3) laat de schrijver zijn afkeer tegen oorlogvoering blijken.