[82] De rekening die de Aigineten nog hadden openstaan tegenover de Atheners had zijn oorsprong in het volgende. Het land van de Epidauriërs bracht geen oogst op. Vanwege deze tegenslag raadpleegden de Epidauriërs natuurlijk het orakel in Delfi. De Pythia droeg hen op standbeelden op te richten voor Damia en Auxesia:[1] als zij dat gedaan hadden, zou het hen beter vergaan. Daarop vroegen de Epidauriërs of zij de standbeelden moesten maken van brons of van steen. Geen van tweeën keurde de Pythia goed; het hout van een gekweekte olijfboom mocht wel.
Atheens olijfhout
De Epidauriërs vroegen daarom de Atheners hen toe te staan een olijfboom om te hakken, want die van hen vonden zij het heiligst. Het verhaal gaat dat in die tijd nergens op aarde olijfbomen waren behalve in Athene. De Atheners zeiden te zullen instemmen op voorwaarde dat zij ieder jaar wijgeschenken voor Athena Polias en Erechtheus zouden afdragen. De Epidauriërs gingen daarmee akkoord en kregen waar zij om vroegen: zij richtten standbeelden op, gemaakt van die olijfbomen, de aarde bracht oogst op en zij kwamen hun afspraken met de Atheners na.
Aigina vs. Epidauros
[83] In die tijd en ver daarvoor waren de Aigineten onderdanen van de Epidauriërs. De Aigineten staken over naar Epidauros vooral om processen over en weer te voeren. Toen zij later schepen waren gaan bouwen en aan zelfoverschatting leden, kwamen zij in opstand tegen de Epidauriërs. En als hun vijanden brachten zij hen schade toe, omdat zij nu de zee controleerden, en maakten, om precies te zijn, hun die standbeelden van Damia en Auxesia afhandig, namen die mee en richtten ze op in het centrale deel op hun eiland, dat Oïè heet en bijna vier kilometer[2] verwijderd van de hoofdstad is.[3]
Toen de standbeelden op die plek waren opgesteld, trachtten zij die mild te stemmen met offers en lachwekkende dansen, uitgevoerd door vrouwen; elk van beide goden kreeg tien mannen toegewezen als koorleiders. De koren spraken geen enkel kwaad over de mannen, wel over de vrouwen in het land. De Epidauriërs kenden dezelfde heilige handelingen, maar deze zijn geheim.
Athene vordert standbeelden
[84] Na de diefstal van deze standbeelden kwamen de Epidauriërs hun afspraken met de Atheners niet meer na. Door een gezantschap lieten de Atheners hun ongenoegen blijken, maar zij verdedigden zich met het argument dat zij niets fout deden, want zolang als zij de standbeelden op hun grondgebied hadden, kwamen zij de afspraken na, maar nu zij van hen gestolen waren, was het niet langer hun plicht te betalen; zij verzochten hen betaling te vragen van de Aigineten, de bezitters van de standbeelden. Daarop stuurden de Atheners een gezantschap naar Aigina en eisten de standbeelden op. De Aigineten zeiden echter dat er niets was wat speelde tussen hen en de Atheners.
Mislukte actie
[85] De Atheners vertellen dat, toen zij hun eis hadden gesteld, één slagschip op weg was gestuurd met díe burgers die door de volksvertegenwoordiging waren afgevaardigd. Na hun aankomst op Aigina probeerden zij de standbeelden, toch niet anders dan gemaakt van hún hout, van hun sokkels af te trekken om ze naar huis te brengen. Toen zij echter die niet op die manier in handen konden krijgen, sloegen zij touwen eromheen en begonnen aan de standbeelden te trekken, maar tijdens hun actie sloeg de bliksem in en kwam met de bliksem een aardbeving. De mariniers die aan het trekken waren, raakten daardoor hun verstand kwijt en in die toestand zagen zij zich als elkaars vijanden en sloegen op elkaar in, totdat er één uit die hele groep overbleef en zich in veiligheid bracht door naar Faleron[4] terug te keren.
[1] Resp. godin van de landbouw, de “temmende” (Gr. Δαμία, vereenzelvigd met Demeter) en godin van het gewas, de “groeizame” (Gr. Αὐξησία, vereenzelvigd met Kore, dochter van Demeter).
[2] D.w.z. ongeveer 20 stadia (een stadion, Gr. στάδιον, is een afstandsmaat van 185 m.).
[3] Zowel het eiland als de hoofdstad draagt dezelfde naam Aigina (Gr. Αἴγινα); in boek 8, hfdst. 46, wordt gezegd dat het eiland oorspronkelijk Oinone (Gr. Οἰνώνη) heette.
[4] De oude haven van Athene (zie aantekening bij hfdst. 63, opm. 5).