Druk op "Enter" om naar de inhoud te gaan

Skythia en omstreken

[16] Niemand weet precies wat er áchter het land ligt, waarover ik dit verhaal ben begonnen. Ik kan van niemand informatie krijgen, die zegt uit eigen ervaring het te weten. Immers, zelfs niet Aristeës, die ik vlak hiervoor heb genoemd, zelfs híj niet heeft in zijn episch dichtwerk gezegd verder dan de Issedonen te zijn gekomen, maar sprak over de dingen verderop van horen zeggen met de toevoeging dat de Issedonen zijn bron waren. Voor zover echter wij van horen zeggen tot zo nauwkeurig mogelijke mededelingen kunnen komen, zal alles worden verteld.

Verder dan de Borysthenes

[17] Vanaf de havenplaats van de Borystheneïeten[1] (van de steden aan de zee is dit de meest centrale in Skythia) kom je als eerste bewoners de Kallippiden, gehelleniseerde Skythen, tegen en noordelijk van hen nog een ander volk, de Alizonen geheten. De Alizonen en de Kallippiden houden zich bezig met dezelfde zaken als de Skythen, maar daarnaast zaaien zij graan en voeden zich ermee net als met uien, knoflook, linzen en gierst. Voorbij de Alizones wonen de landbouwende Skythen die het graan niet zaaien om het op te eten, maar om het te verkopen. Voorbij hen wonen de Neuren, maar ten noorden van de Neuren wonen er, voor zover wij weten, geen mensen. Dat zijn de volkeren aan de rivier de Hypanis, ten westen van de Borysthenes.

[18] Wanneer je echter de Borysthenes oversteekt,[2] heb je aan zee eerst het gebied Hylaia. Daarachter wonen anderen en wel Skythische boeren, die de Grieken die bij de Hypanis wonen, Borystheneïeten noemen, maar zij zichzelf Olbiopolieten.[3] Die Skythische boeren nu bewonen het gebied naar het oosten toe over een reisafstand van drie dagen (met als grens de rivier die de naam Pantikapes draagt), naar het noorden toe over een afstand van elf dagen varen over de Borysthenes.[4] Het gebied hierachter is in uitgestrekte mate onbewoond. Achter het onbewoonde gebied wonen de Androfagen,[5] een volk met een eigen cultuur en helemaal niet Skythisch. Voorbij hen is het werkelijk onbewoond gebied en is er, voor zover wij weten, geen enkel volk.

[19] Het gebied ten oosten van die Skythische boeren, direct aan de overkant van de Pantikapes, wordt bewoond door Skythische herders die helemaal niets aan zaaien en ploegen doen. Het hele gebied daar, behalve Hylaia, is boomloos. Die herders bewonen naar het oosten toe over een reisafstand van veertien dagen een gebied dat zich uitstrekt tot aan de rivier de Gerros.

Voorbij Gerros en Tanaïs

[20] Voorbij de Gerros heb je daar de zo geheten koninklijke gebieden met de grootste aantallen en meest adellijke Skythen, die de rest van de Skythen als hun slaven beschouwen. Zij grenzen in het zuiden aan het gebied van de Tauren, in het oosten aan de gracht die de nakomelingen van de blinde slaven hebben getrokken, én aan de havenstad aan het meer van Maietis die Kremnoi heet; sommige delen van hun gebied reikt tot aan de rivier de Tanaïs. De gebieden voorbij en ten noorden van de koninklijke Skythen worden bewoond door de Melanchlainen, een volk met een andere cultuur en niet-Skythisch. Voorbij de Melanchlainen heb je, voor zover wij dat weten, meren en onbewoond gebied.

[21] Aan de overkant van de Tanaïs is het niet meer Skythisch gebied. Het eerste stuk behoort tot de Sauromaten, die vanaf de punt van het meer van Maietis het land dten noorden daarvan bewonen over een reisafstand van vijftien dagen, een gebied zonder in het wild groeiende of geplante bomen. Voorbij hen wonen de Boudinen die het tweede stuk in hun bezit hebben: land dat dichtbegroeid is met allerlei wouden.

[22] Noordwaarts voorbij de Boudinen heb je eerst onbewoond gebied over een reisafstand van zeven dagen, maar wanneer je na het onbewoonde gebied zo ongeveer naar het oosten afslaat, wonen er de Thyssageten, een groot volk met een eigen cultuur. Ze leven van de jacht. Hun directe buren en levend in dezelfde streken zijn de zogeheten Iurkai. Ook zij leven van de jacht en dat gaat als volgt. De jager klimt in een boom (het hele land is ermee dichtbezaaid) en ligt er op de loer. Voor een ieder staan een paard, dat getraind is om zo plat mogelijk op z’n buik te liggen, én een hond klaar. Wanneer hij vanuit de boom het prooidier heeft gespot, schiet hij een pijl af, springt op z’n paard en zet de achtervolging in, met de hond direct in zijn buurt.

Wanneer je voorbij hen naar het oosten afbuigt, wonen er nog meer Skythen, die in opstand zijn gekomen tegen de koninklijke Skythen en als gevolg daarvan in die streek zijn terechtgekomen.

Geringe vegetatie

[23] Tot en met het gebied van die Skythen is het beschreven land volledig vlak en rijkgelaagd,[6] maar vanaf daar is het steenachtig en ruw. Wanneer je een flinke afstand door het ruwe gebied hebt afgelegd, wonen er mensen aan de voet van hoge bergen, die volgens zeggen allemaal kaal zijn vanaf de geboorte, mannen even goed als vrouwen, met een platte neus en een grote kin; ze spreken een aparte taal,[7] dragen Skythische kledij en leven van boomvruchten.

De boom waarvan zij leven, heet ‘Pontisch’[8] en is ongeveer zo groot als een vijgenboom. De vrucht die hij draagt lijkt op een boon en bevat een pit. Wanneer die rijp is, persen zij die uit in kleden en daaruit lekt dik en zwart sap en de naam voor het uitgelekte sap is ‘aschy’. Dit likken ze op en drinken het gemengd met melk en van het dikke bezinksel maken ze koeken en dat is hun voedsel. Veel vee hebben zij namelijk niet: de weiden zijn daar niet bepaald geweldig. Iedereen woont onder een boom, ’s winters wanneer hij de boom heeft gewikkeld in een wit en waterdicht dek, ’s zomers zonder dek.

Geen mens doet hen kwaad (men zegt dat zij heilig zijn) en zij bezitten geen enkel wapen voor de oorlog. Enerzijds zijn zij het die voor de omwonende volkeren de geschillen beslechten, anderzijds wordt hij die, ergens van aangeklaagd, zijn toevlucht bij hen neemt, door een ieder met rust gelaten. Zij heten Argippaien.

[24] Tot en met die kaalhoofdigen en de volkeren vóór hen bestaat grote duidelijkheid over het gebied, omdat er Skythen zijn die hen bereiken, van wie het niet moeilijk is informatie te verkrijgen, maar ook Grieken uit de havenplaats aan de Borysthenes en andere havenplaatsen aan de Pontos.[9] De Skythen die bij hen komen, doen met hen zaken met behulp van zeven tolken en in zeven talen.  

Terra incognita

[25] Tot en met hen is het bekend gebied. Wat er komt na de kaalhoofdigen, kan niemand precies vertellen, want hoge, onbegaanbare bergen grenzen het gebied af en niemand pleegt die over te steken. Die kaalhoofdigen beweren – overtuigend klinkt het niet in mijn oren – dat er in de bergen mannen wonen met geitenhoeven en dat, wanneer je ze bent gepasseerd, er andere mensen zijn die zes maanden lang slapen.

Dit geloof ik al helemaal niet. Men weet daarentegen precies dat het gebied ten oosten van de kaalhoofdigen door de Issedonen wordt bewoond. Van het gebied verder noordelijk van zowel de kaalhoofdigen als de Issedonen bestaat geen informatie afgezien van wat zij zelf ervan zeggen.

[26] Naar verluidt leven de Issedonen ongeveer volgens de volgende gebruiken. Wanneer de vader van een man overleden is, brengen alle familieleden schapen en wanneer zij die hebben geslacht en het vlees in stukken hebben gehakt, hakken zij ook de overleden vader van de gastheer in stukken.[10] Ze vermengen al het vlees en bereiden er een maaltijd van. Zijn hoofd echter ontdoen zij van haren, reinigen het grondig en beleggen het met goud om het daarna als idool te vereren door er jaarlijks belangrijke offers te brengen. De zoon doet dat voor zijn vader, zoals ook Grieken jaarlijks hun doden herdenken. Er wordt verder ook van hen gezegd dat zij de wetten respecteren en dat de vrouwen evenveel rechten hebben als de mannen.

[27] Zij nu zijn wel bekend, maar de Issedonen zijn de informanten die zeggen dat ten noorden van hen de eenogige mensen zijn en de griffioenen die het goud bewaken. De Skythen vertellen hetzelfde, maar hebben dit van hen. En wij tenslotte hebben het van de Skythen overgenomen en noemen hen met een Skythisch woord ‘Arimaspen’: in het Skythisch is arima ‘één’ en spou ‘oog’.


[1] De stad Olbia, een kolonie van Milete, gelegen westelijk van de monding van de Hypanis.

[2] In oostelijke richting wel te verstaan.

[3] Lett. ‘burgers van Olbia’.

[4] In hoofdstuk 53 zijn het nog maar tien dagen.

[5] Lett. ‘menseneters’ (Gr. Ἀνδροφάγοι), geen naam van een volk, maar een beschrijving.

[6] Dit dankzij het sediment van de rivieren.

[7] Als de schrijver hier het volk van de Kalmukken beschrijft, gaat het om een Mongoolse taal.

[8] D.w.z. een boomsoort die algemeen voorkwam in het gebied van de Euxeinos Pontos (Zwarte Zee).

[9] D.w.z. de Zwarte Zee (vgl. opm. 7).

[10] Dezelfde praktijk kennen ook de Massageten (zie boek 1, hfdst. 216).