[85] Toen de Aigineten bericht kregen van de dood van Kleomenes, stuurden zij bodes naar Sparta om Leutychidas te beschuldigen in de kwestie van de gijzelaars in Athene.[1] De Lakedaimoniërs stelden een rechtbank in en kwamen tot de conclusie dat de Aigineten onrecht was aangedaan door Leutychidas; zij veroordeelden hem tot uitlevering aan Aigina ter compensatie voor de mannen die in Athene werden gegijzeld.
Dreigement
Maar toen de Aigineten op het punt stonden Leutychidas te halen, zei Theasidas, zoon van Leoprepes, een in Sparta gerespecteerd man, tegen hen: ‘Wat bezielt jullie, mensen van Aigina? De koning van de Spartanen meenemen, omdat hij door zijn medeburgers wordt uitgeleverd? Als de Spartanen nu uit verontwaardiging dit besluit hebben genomen, wees dan gewaarschuwd dat zij in de toekomst, nu jullie dit hebben bereikt, jullie land dood en verderf brengen.’ Na het horen van deze woorden zagen de Aigineten ervan af de koning in te rekenen,[2] maar spraken zo ongeveer af dat Leutychidas met hen meeging naar Athene om de mannen uit te leveren aan de Aigineten.
Het verhaal van Glaukos
[86α] Toen Leutychidas in Athene aankwam en de gijzelaars opeiste, wrongen de Atheners zich in allerlei bochten, omdat ze hen niet wilden uitleveren, met als argument dat zij met twee koningen waren gekomen om hen in bewaring te geven; het zou niet correct zijn hen aan de één uit te leveren buiten de ander om. Op deze weigering van de Atheners reageerde Leutychidas als volgt: “Geachte Atheners, het is linksom of rechtsom, zoals jullie willen. Als jullie hen uitleveren, doen jullie er goed aan, zo niet, doen jullie het tegenovergestelde. Ik wil jullie niet onthouden, wat er in Sparta is gebeurd met een deposito. Bij ons, Spartanen, gaat het verhaal dat twee generaties vóór mij in Lakedaimon Glaukos geboren is, zoon van Epikydes. Wij kennen hem als een man die in alle opzichten excelleerde en vooral op het punt van gerechtigheid de hoogste reputatie genoot onder allen die in die tijd in Lakedaimon leefden.
Peloponnesos, een veilige haven
“Ook gaat het verhaal dat op een bepaald moment hem het volgende overkwam. Er was een man uit Milete[3] in Sparta aangekomen die hem wilde spreken en hem een voorstel deed, ongeveer als volgt: ‘Ik ben een burger uit Milete en ben gekomen, omdat ik voordeel wil hebben bij uw gerechtigheid. Nu u in heel Griekenland, ook in Ionia, om uw gerechtigheid bekendheid geniet, besefte ik dat Ionia bijna voortdurend in gevaar verkeert, maar de Peloponnesos er onbedreigd bij ligt en dat je kunt zien dat eigendom telkens van eigenaar wisselt. Toen ik dat dus bedacht en overwoog, besloot ik de helft van al mijn bezittingen in zilver om te zetten en bij u in bewaring te geven; ik weet zeker dat het bij u in veilige handen zal zijn. Welnu, neem het geld aan en bewaar deze bewijzen van afgifte goed. Geef het terug aan wie erom vraagt op vertoon van mijn papieren.[4]
Vergeten deposito
[86β] “Meer zei de vreemdeling uit Milete niet en Glaukos nam het geld in bewaring, zoals hierboven afgesproken. Lange tijd gebeurde er niets, totdat de zonen van de man die het geld in bewaring had gegeven, naar Sparta kwamen. Zij hadden een ontmoeting met Glaukos, lieten hun papieren zien en vorderden het geld. Maar hij woof hun verzoek terzijde en was schijnheilig in zijn antwoord, dat ongeveer zo luidde: “Mijn herinnering laat mij in de steek en mij schiet niets te binnen van wat jullie beweren, maar ik wil, als de herinnering terugkeert, alles doen wat rechtvaardig is: áls ik het heb gekregen, wil ik het eerlijk teruggeven, maar als ik het helemaal niet heb gekregen, zal ik de wetgeving van de Grieken op jullie van toepassing laten zijn. Mijn beslissing hierover stel ik uit tot over drie maanden vanaf heden.[5]
Het orakel berispt
[86γ] “De Milesiërs vertrokken, onder protest, dat wel, want zij voelden zich bestolen van hun geld. Glaukos daarentegen reisde af naar Delfi om het orakel te raadplegen. Hij vroeg het orakel of hij door te zweren niets te weten het geld kon buitmaken, waarop de Pythia hem berispend toesprak:
‘Glaukos, zoon van Epikydes, het is zo gewin op korte termijn,
door een eed je slag slaan en geld buit te maken.
Zweer!, want ook een man die zich aan zijn eed houdt, wacht de dood.
Maar Eed heeft een zoon zonder naam: hij heeft geen handen
en geen voeten, maar is snel in de achtervolging, totdat hij je oppakt
en heel je geslacht te gronde richt en je hele familie.
Het geslacht van een man die zich aan zijn eed houdt, heeft het later beter.’[6]

Toen Glaukos dit hoorde, vroeg hij de god om vergeving voor de woorden die door hem waren uitgesproken. Maar de Pythia zei dat het geen verschil uitmaakte of je de god op de proef stelde of de dingen écht deed.[7]
Terechte vordering
[86δ] “Glaukos riep de gasten uit Milete bij zich en gaf hen hun geld terug. Ik zal jullie uitleggen, beste Atheners, waarom ik ben begonnen dit verhaal aan jullie te vertellen. Tegenwoordig leeft er geen enkele afstammeling van Glaukos, noch is er enige familie die met hem in verband wordt gebracht: deze is volledig uitgestorven en uit Sparta verdwenen. De enige juiste instelling bij een deposito is dus die terug te geven, als die gevorderd wordt.”
De Atheners bleven hoe dan ook ongevoelig voor die woorden, waarop Leutychidas vertrok.
[1] Deze kwestie is beschreven in hfdst. 73.
[2] De Aigineten hadden belang bij een goede verstandhouding met de Lakedaimoniërs in hun conflict met het steeds sterker wordende Athene.
[3] Het voorval heeft zich zeker een halve eeuw eerder afgespeeld en geen zegsman van de schrijver zal zich de naam van de Milesiër hebben kunnen herinneren.
[4] Het was gebruikelijk stukjes aardewerk (of munten of eenvoudige sieraden) doormidden te breken en de twee helften, zgn. symbola (Gr. σύμβολον), als documenten ter verificatie te verdelen tussen twee contractanten.
[5] Glaukos’ besluit lag al vast, maar hij wilde tijd hebben voor zijn raadpleging van het orakel in Delfi.
[6] De laatste regel is een citaat uit Hesiodos’ Werken en Dagen (Gr. Ἔργα και Ἡμέραι), r. 285.
[7] Intenties zijn dus even erg als de uitvoering ervan.