[70] Zodra hij het bevel tot uitvaren had gegeven, koersten zij met hun schepen naar Salamis, kozen rustig positie en stelden zich tegenover hun tegenstanders op. Er restte toen nog weinig van de dag om het zeegevecht te beginnen, want de avond was gevallen. Zij maakten zich op voor de volgende dag.
De Peloponnesos in angst
De Grieken stonden stijf van de angst, niet in de laatste plaats die uit de Peloponnesos. Hun angst bestond daaruit dat zij, zelf gestationeerd bij Salamis, een zeegevecht zouden houden om het land van de Atheners en bij verlies op het eiland zouden worden ingesloten en omsingeld,[1] terwijl zij hun eigen land onbeschermd hadden achtergelaten.
Isthmos laatste verdedigingslinie
[71] Het landleger van de Perzen rukte diezelfde nacht op naar de Peloponnesos. Toch was al het mogelijke gedaan om te voorkomen dat de Perzen over land binnenvielen. Zodra de Peloponnesiërs te horen hadden gekregen dat Leonidas en zijn manschappen bij Thermopylai gesneuveld waren, haastten zij zich uit de steden en namen op de Isthmos hun positie in. Als aanvoerder van hen was Kleombrotos aangesteld, zoon van Anaxandrides en broer van Leonidas.
Vanuit hun positie op de Isthmos maakten zij de weg van Skeiron[2] onbegaanbaar. Daarna legden zij een wal aan over de Isthmos, zoals zij na beraad hadden besloten. Het werk verliep vlot, omdat zij met tienduizenden waren en iedereen de handen uit de mouwen stak. Natuurstenen, bakstenen, boomstammen en manden vol zand werden er ingestopt en wie was komen helpen, nam zowel ’s nachts als overdag geen moment rust bij het werk.
[72] De Grieken die met man en macht naar de Isthmos kwamen om te helpen waren Lakedaimoniërs, alle Arkadiërs, Eliërs, Korinthiërs, Sikyoniërs, Epidauriërs en de inwoners van Fleious, Troizen en Hermion. Zij kwamen helpen en waren meer dan bezorgd over het in gevaar verkerende Griekenland. De overige Peloponnesiërs toonden geen enkele betrokkenheid[3] en dat nog wel, terwijl de Olympische spelen en de Karneia afgelopen waren.[4]
Peloponnesische volksstammen
[73] Zeven volksstammen zijn gevestigd op de Peloponnesos. Daarvan zijn twee inheems en gevestigd in het gebied waar zij altijd al woonden: de Arkadiërs en de Kynouriërs. Eén volksstam, die van de Achaiërs, heeft de Peloponnesos nooit verlaten, maar wel het eigen gebied en woont in dat van anderen.[5] De overige vier van de zeven volksstammen komen van buiten: Doriërs, Aitoliërs, Dryopen en Lemniërs. Van de Doriërs heb je vele belangrijke steden, van de Aitoliërs is Elis de enige, van de Dryopen heb je Hermion en Asine bij Kardamyle in Lakonia, tot de Lemniërs behoren alle Paroreaten.[6] Omdat de Kynouriërs een inheemse volksstam zijn, kan het zijn dat zij als enigen Ioniërs zijn, maar mettertijd onder de heerschappij van Argos Dorisch zijn geworden, want het waren inwoners van Orneai en perioiken.[7] Buiten de steden die ik heb genoemd, waren de overige steden van deze zeven volksstammen neutraal. Maar eerlijk gezegd, juist door hun neutraliteit kozen zij de kant van de Perzen.
Crisisberaad
[74] Zo groot was de inzet waarmee zij zich op de Isthmos organiseerden, omdat het nu voor hen een wedstrijd werd om alles of niets en zij niet verwachtten met de vloot te zullen uitblinken. Bij Salamis waren ze hoe dan ook huiverig, toen zij van die ontwikkelingen hoorden, niet zozeer omdat zij om zichzelf zorgen maakten als wel om de Peloponnesos.
Intussen spraken de mannen tête-à-tête stilletjes met elkaar, want zij verbaasden zich over de besluiteloosheid van Eurybiades. Uiteindelijk brak dit los in de openbaarheid en kwam het tot overleg, waar veel gesproken werd over dezelfde onderwerpen. Volgens sommigen moesten ze naar de Peloponnesos terugvaren en dáárom strijden en niet blijven vechten om een gebied dat in handen van de vijand was. De Atheners, Aigineten en Megarenzen vonden dat ze daar moesten blijven en tegenstand bieden.
[1] De voedselschaarste was al groot door de aanwezigheid van evacués uit Athene.
[2] Genoemd naar de straatrover Skeiron (Gr. Σκείρων) die passanten van de klippen de dood in trapte; de weg vormt de enige verbinding aan de kust tussen Athene en Megara en ligt hoog boven de steile kust.
[3] Dat geldt voornamelijk de inwoners van Argos die grote rivalen waren van de Lakedaimoniërs en zelfs vriendschappelijke banden aanknoopten met de Perzen (zie boek 7, hfdstt. 148-152).
[4] Deze festiviteiten werden aan het einde van de zomer gehouden en konden nu niet langer als excuus dienen om niet aan te treden (vgl. boek 7, hfdst. 206 en opm. 1).
[5] Zij verplaatsten zich binnen de Peloponnesos; in Achaia leefden aanvankelijk Ioniërs (zie boek 7, hfdst. 94).
[6] Een kleine volksstam die, evenals de Kaukonen, bij de bergen (Gr. παρ᾽ ὄρεσι) in het westen van Arkadia gehuisvest was (vgl. boek 4, hfdst. 148).
[7] Dit is doorgaans de benaming voor de oudere, onderworpen bevolking die rechteloze ‘omwonenden’, perioikoi (Gr. περίοικοι), waren.