[112] Ze zeiden dat Feros als farao werd opgevolgd door een man uit Memfis die in de taal van de Grieken Proteus heet. Aan hem is nu in Memfis een mooi en rijkversierd heiligdom gewijd, ten zuiden van de tempel van Hefaistos gelegen. Rondom dat heiligdom leven Foeniciërs uit Tyros en het hele gebied daar wordt de ‘Tyrische Wijk’[1] genoemd.
Tempel van Helena
Op het heilige terrein van Proteus heb je een tempel die genoemd wordt ‘de tempel van de buitenlandse Afrodite’. Het is mijn veronderstelling dat dit de tempel is van Helena, dochter van Tyndareos, niet alleen omdat ik het verhaal heb vernomen dat Helena bij Proteus onderdak heeft genoten, maar vooral omdat de tempel de naam draagt ‘van de buitenlandse Afrodite’. Alle andere tempels van Afrodite kennen helemaal niet de toevoeging ‘buitenlandse’.
Uit de richting
[113] Toen ik meer wilde weten over de geschiedenis rond Helena, verklaarden de priesters dat het als volgt zat. Alexandros had Helena uit Sparta ontvoerd en voer terug naar zijn eigen land.[2] Maar toen hij op de Egeïsche Zee was gekomen, dreven winden hem uit de koers en brachten hem naar de Egyptische Zee. Daarna is hij, omdat de wind niet ging liggen, in Egypte terechtgekomen, om precies te zijn in wat tegenwoordig in Egypte de Kanobische monding van de Nijl heet, bij Taricheiai.[3]
Smekelingen
Je had daar op het strand een tempel van Herakles (die staat er nog steeds). Wanneer een slaaf van wie ook maar er zijn toevlucht zoekt en zich heilige tekens laat inbranden,[4] levert deze zich over aan de god en kan door niemand worden opgeëist. Aan die regel is vanaf het begin niets veranderd en geldt in mijn tijd nog steeds. Zo kwam het dus dat er dienaren waren die Alexandros in de steek lieten, toen ze van het tempelvoorschrift hadden gehoord. Ze namen er hun plaats als smekeling van de god en uitten beschuldigingen aan het adres van Alexandros, want ze wilden hem raken en deden een boekje open over de toedracht rond Helena en het onrecht ten aanzien van Meneleos. Die beschuldigingen deden zij ten overstaan van de priesters en de bewaker van die riviermonding, die Thonis heette.
Alexandros aangehouden
[114] Toen Thonis hiervan hoorde, stuurde hij zo snel mogelijk een boodschap naar Proteus in Memfis met de volgende inhoud: “Er is een vreemdeling in aantocht, een Trojaan van origine, die in Griekenland strafbaar gehandeld heeft. Hij heeft namelijk de vrouw van een gastheer van hem misleid en komt met haar en grote rijkdommen hier, door de wind naar uw land afgedreven. Hoe verder? Moeten wij hem ongedeerd laten wegvaren of de bezittingen van hem afpakken waarmee hij gekomen is?” Hierop stuurde Proteus een boodschapper terug met het volgende antwoord: “Houd die man, wie hij ook is die strafbare dingen tegen zijn gastheer heeft begaan, aan en laat hem voor mij verschijnen. Ik wil weten wat hij zoal te zeggen heeft.”
[115] Toen dit bericht Thonis had bereikt, liet hij Alexandros aanhouden en zijn schepen aan de ketting leggen, waarna hij niet alleen de man zelf naar Memfis overbracht, maar ook Helena en zijn bezittingen, inclusief de smekelingen.[5] Toen allen waren voorgeleid, vroeg Proteus aan Alexandros wie hij was en waarvandaan hij was komen varen. Deze beschreef hem uitvoerig zijn familie, noemde de naam van zijn vaderland en stond uitgebreid stil bij z’n zeereis en waarvandaan hij kwam.
Proteus verbant Alexandros
Daarna vroeg Proteus hem waar hij Helena had opgepikt. Alexandros wrong zich in allerlei bochten en wilde de waarheid niet vertellen, totdat zij die smekelingen waren geworden met bewijzen kwamen en de toedracht rond het misdrijf volledig uit de doeken deden. Uiteindelijk kwam Proteus voor hen met de volgende uitspraak:[6] “Had ik het niet belangrijk gevonden geen van alle vreemdelingen te doden die in mijn land zijn terechtgekomen, omdat zij door de wind zijn afgedreven, zou ik je voor de Griek hebben gestraft. Terwijl je van zijn gastvrijheid hebt genoten, heb jij – meedogenlozer ken ik ze niet – een uiterst strafbare daad op je geweten, door met de vrouw van je gastheer te flirten. Erger nog, je liet het hier niet bij, maar je hebt haar het hoofd op hol gebracht en bent als een dief met haar ervandoor gegaan. Zelfs dat was niet voldoende, want je bent hier gekomen na het paleis van je gastheer te hebben leeggeroofd. Welnu, ik hecht er waarde aan geen moordenaar van vreemdelingen te zijn en daarom zal ik je niet toestaan deze vrouw en je bezittingen mee te nemen. Ik zal die in bewaring houden voor de gastheer uit Griekenland, net zolang totdat hij die zelf wil komen ophalen. Ik draag jou en je reisgenoten echter op binnen drie dagen het anker te lichten en uit mijn land naar een ander land te vertrekken. Zo niet, weet dat ik jullie als vijanden zal behandelen.”
[1] De brontekst heeft het over een ‘legerplaats’, stratopedon (Gr. στρατόπεδον), doorgaans de benaming van een afgesloten district in een stad (zoals ook de Ioniërs en Kariërs dat hadden, zie hfdst. 154); de term doet vermoeden dat de bewoners nakomelingen van huursoldaten uit Tyros waren.
[2] De ‘schaking’ van Helena is de opmaat voor de Trojaanse oorlog; Alexandros is de andere naam van Paris, zoon van Priamos, koning van Troje.
[3] De naam betekent lett. ‘zoutpannen’ (Gr. ταριχείαι), waar vissen in de pekel werden gelegd; de naam van een activiteit is plaatsnaam geworden.
[4] Slaven werden in de oudheid door hun meesters vaak gebrandmerkt als teken van bezit; bij de Romeinen was het gebruikelijk bij weggelopen (en teruggehaalde) slaven de letters FVG (= fugitivus, ‘weggelopen’) in te branden.
[5] Dat laatste was niet waarop zij hadden gerekend, toen zij zich aan Herakles hadden overgeleverd (zie hfdst. 113).
[6] Proteus spreekt zijn woorden uit als rechter.