[142] Tot hier is mijn verhaal gebaseerd op de verklaringen van Egyptenaren en vooral hun priesters. Zij gaven aan dat sinds de eerste farao tot aan die priester die als laatste heeft geregeerd er driehonderd en eenenveertig generaties van mensen zijn geweest en dat in die tijd er evenzovele opperpriesters en farao’s zijn geweest.[1] Stel je eens voor… driehonderd generaties van mensen staan voor tienduizend jaren (drie generaties staan immers gelijk aan honderd jaar)! Er resteren eenenveertig generaties die boven op de driehonderd komen en dat zijn duizend en driehonderd en veertig jaren.[2]
Meer dan elf duizend jaar
Zo komt het dat in elfduizend en driehonderd en veertig jaar er volgens hen niet één god is geweest die de gedaante van een mens heeft aangenomen. Niet eerder en ook niet later onder de overige farao’s van Egypte is volgens hen zoiets voorgekomen.
Verplaatsing van de zon
Wel is naar hun zeggen de zon in die periode vier keer van zijn gebruikelijke plaats opgekomen. Waar hij nu ondergaat, is hij twee keer opgekomen en waar hij nu opkomt, daar is hij twee keer ondergegaan.[3] Niettemin zijn er in Egypte toen geen veranderingen geweest, niet wat betreft hun opbrengsten van het land en de rivier en ook niet wat betreft ziekte en overlijden.[4]
Rondleiding door de priesters
[143] De priesters van Zeus[5] hebben voor mij hetzelfde gedaan als wat zij eerder voor geschiedschrijver[6] Hekataios deden, toen deze in Thebe onderzoek deed naar zijn afkomst en zijn familie in verband bracht met een god zestien generaties terug.[7] Alleen… ik deed géén onderzoek naar mijn afkomst.[8] Zij leidden mij tot in het allerheiligste deel (en groot dat het was!) van de tempel[9] en lieten al tellend mij enorme houten standbeelden zien, precies zoveel als door hen werd vermeld. Iedere opperpriester laat tijdens zijn leven van zichzelf een standbeeld oprichten. Ze bleven maar tellen en wijzen en maakten mij duidelijk dat bij elk van hen het om vader en zoon ging,[10] terwijl ze vanaf het beeld van de laatst gestorvene langs alle beelden liepen, totdat ze die allemaal hadden aangewezen.[11]
Toen Hekataios onderzoek deed naar zijn afkomst en zijn familie in verband bracht met een god zestien generaties terug, hebben ze een eigen berekening gemaakt van hun afkomst, omdat ze hem niet geloofden.[12] Ze zeiden van elk standbeeld dat het een piromis voorstelde, geboren uit een piromis, net zolang totdat ze alle driehonderd en vijfenveertig standbeelden hadden geïnterpreteerd en die niet in verband hadden gebracht met een god of halfgod. Piromis betekent in het Grieks ‘beschaafd’.[13]
Goden leven onder de Egyptenaren
[144] Hun interpretatie wees er dus op dat zij allen, die waren afgebeeld, zulke mensen waren en zelfs niet in de verste verte goden. Vóór hen heersten er goden in Egypte die onder de mensen leefden en van hen was er altijd één die de macht had. De laatste van hen die over het land regeerde, was Osiris’ zoon Horos, door de Grieken Apollo genoemd. Hij had Tyfon onttroond en was de laatste die over Egypte regeerde. Osiris is in het Grieks Dionysos.
De eerste goden
[145] Bij de Grieken worden Herakles, Dionysos en Pan als de jongste goden beschouwd, bij de Egyptenaren is Pan de oudste en een van de acht goden die ze ‘de eerste goden’ noemen. Herakles is een van de volgende goden die ze ‘de twaalf goden’ noemen. Dionysos hoort bij de derde groep die van de twaalf goden afstamden.
Hoeveel jaren het volgens eigen opgave van de Egyptenaren zijn van Herakles tot farao Amasis, is door mij eerder uitgelegd.[14] Voor Pan zijn het er volgens zeggen nog meer, voor Dionysos het minst (volgens hun berekening nog altijd 15.000 jaren tot Amasis). Egyptenaren zeggen dit precies te weten, omdat ze de jaren tellen en er altijd notities van maken.
Van Dionysos, volgens de traditie kind van Kamos’ dochter Semele, tot aan mijn tijd zijn het om en nabij duizend jaren, van Herakles, zoon van Alkmene, ongeveer negenhonderd jaren, van Pan, zoon van Penelope (bij de Grieken is hij uit haar en Hermes voortkomen),[15] is het korter geleden dan de Trojaanse oorlog, ongeveer achthonderd jaren tot aan mijn tijd.
Herakles en Pan
[146] Iedereen mag van deze twee goden die opvatting aanhangen die hij het meest zal geloven. Ik heb mijn mening over hen al gegeven.[16] Als ook zij net als Herakles, zoon van Amfitryon, dat wil zeggen Dionysos, geboren uit Semele, en Pan, geboren uit Penelope, in Griekenland waren opgevallen en hoge ouderdom hadden bereikt, zou je zeggen dat ook deze goden,[17] die als mens geboren zijn, hun namen hebben gekregen van de goden vóór hen. Tegenwoordig zeggen de Grieken dat Zeus Dionysos meteen na zijn geboorte in zijn dij heeft gestikt en naar Nysa gebracht, dat ten zuiden van Egypte in Ethiopië ligt. Over Pan kunnen ze niet zeggen waar hij na zijn geboorte is terechtgekomen.
Voor mij staat het vast dat de Grieken hun namen later hebben vernomen dan die van de andere goden. Hun afkomst wordt door hen berekend vanaf de tijd dat zij van hen kennis hebben genomen.
[1] In hfdst. 100 kwamen de priesters tot een opsomming van 300 farao’s en hebben zij geen opperpriesters genoemd.
[2] De schrijver begaat een rekenfout, want als hij zelf ervan uitgaat dat een generatie gemiddeld een derde van 100 jaar is, moet hij uitkomen op een totaal van 11365,5 jaar (i.e. 341 x 33,33); ook elders gaat hij slordig om met grote getallen (vgl. boek 1, hfdst. 32).
[3] De schrijver heeft niet begrepen dat zijn zegslieden op de verschuiving in de Egyptische kalender wezen; de Egyptenaren hielden geen rekening met een schrikkeldag, waardoor hun kalender iedere vier jaar een dag achterliep op de zonnecyclus en de eerste dag van de kalender slechts om de 1460 jaar (i.e. 4 x 365) samenviel met de oorspronkelijke stand van de zon, anders gezegd: om de 730 jaar waren de seizoenen ‘omgekeerd’ (de berekening is gedaan over twee van deze zgn. ‘Sothiscycli’ en het laatste ‘jaar van Sothis’ – de Egyptische benaming voor de ochtendster Sirius -, wanneer het weer kloppende begin van het kalenderjaar feestelijk werd gevierd, viel in 1317 vC).
[4] Het leven van de Egyptenaar werd vanwege de geringe variaties van de seizoenen (zie hfdst. 77) dus niet verstoord door de strakke kalender.
[5] Griekse benaming voor de Egyptische god Amon-Re (vgl. hfdst. 29, opm. 10, en hfdst. 74, opm. 4).
[6] De brontekst maakt gebruik van de term logopoios (Gr. λογοποιός), zoals ook ‘verhalenverteller’ Aisopos (zie hfdst. 134) wordt genoemd; hier is vanwege Hekataios’ werkzaamheden als logograaf voor een andere vertaling van de term gekozen.
[7] Deze woorden veronderstellen een bekend feit en impliceren dat de schrijver de ‘reis om de aarde’, Periodos ges, of ‘gids’, Perihegesis (Gr. Resp. Περίοδος γῆς of Περιήγησις), van Hekataios heeft gebruikt (vgl. hfdst. 15, opm. 1); overigens zal Hekataios zich voorgestaan hebben op zijn afstamming van Apollo, broer van de godin Artemis, bijgenaamd Hekate (Gr. Ἑκάτη).
[8] Een lichte ondertoon van minachting voor zijn voorganger is in deze woorden voelbaar: de schrijver kreeg onvoorwaardelijk een rondleiding.
[9] Een wel heel bescheiden omschrijving van het reusachtige tempelcomplex van Karnak (Luxor).
[10] Zoals in vele andere beroepen werd de vader in zijn ambt door de (oudste) zoon opgevolgd (vgl. eind hfdst. 37).
[11] Een rondleiding langs meer dan 340 beelden zal zeker een hele dag (i.e. 111/3 uur) hebben geduurd, gesteld dat er per beeld twee minuten zijn uitgetrokken voor uitleg.
[12] In de brontekst staan hierna nog vier woorden die misschien een glosse (latere verklaring) zijn: ‘dat een mens van een god afstamt’ (Gr. ἀπὸ θεοῦ γενέσθαι ἄνθρωπον).
[13] Het Griekse ideaal om als mens ‘mooi en fatsoenlijk’ te zijn, i.e. kalos kai agathos (Gr. καλὸς κἀγαθός).
[14] Die mededeling is in hfdst. 43 gedaan.
[15] De schrijver geeft aan dat hij niet de bekende Penelope bedoelt, vrouw van Odysseus.
[16] Pan werd in Mendes vereerd en behoort tot de oudste dynastie van 8 goden (zie hfdst. 46) en Dionysos is door de ziener Melampous in Griekenland geïntroduceerd (zie hfdst. 49).
[17] De brontekst, die het over ‘anderen’, allous (Gr. ἄλλους), heeft, is hier wellicht corrupt en daarom is in de vertaling dit woord weggelaten; in zijn commentaar stelt Van Groningen voor allous predicatief op te vatten en vertaalt het met (die) “net als anderen” (als mens geboren zijn).