Een parabel
[141] Toen de Lydiërs door de Perzen waren onderworpen, stuurden de Ioniërs en Aioliërs onmiddellijk gezanten naar Kyros in Sardes. Zij wilden onder dezelfde condities onderdanen van hem zijn als onder Kroisos. Toen hij van hun voorstel hoorde, vertelde hij hen een parabel over een man met zijn fluit die vissen in zee zag en begon te spelen in de veronderstelling dat ze het land zouden opzoeken. Omdat niet gebeurde wat hij verwachtte, pakte hij een net, wierp het uit over een grote school vissen en trok die aan land. Hij zag de vissen spartelen en zei toen tegen hen: “Hou daarmee op, want toen ik op m’n fluit blies wilden jullie niet het water uit om te dansen.”[1]
De reden waarom Kyros de Ioniërs en Aioliërs deze parabel vertelde, was deze. Toen Kyros zelf eerder via gezanten de Ioniërs verzocht had om zich af te keren van Kroisos,[2] gingen zij daar niet op in, maar nu hij de onderwerping achter de rug had, wilden zij al te graag aan zijn verzoek gehoor geven. Zijn woorden waren ingegeven door kwaadheid en toen de Ioniërs het antwoord, dat in alle steden werd rondverteld, hadden gehoord, begonnen allen hun steden met muren te versterken en verzamelden zich in het Panionion.[3] Alleen de Milesiërs kwamen niet, want alleen met hen had Kyros een akkoord gesloten, zoals met de Lydiërs. De rest van de Ioniërs namen het unanieme besluit om naar Sparta gezanten te sturen met het verzoek om hulp.
Twaalf steden en vier dialecten
[142] Deze Ioniërs, van wie ook het Panionion is, hebben van alle mensen die ik ken, hun steden gebouwd op uitgerekend de gunstigste plek, als het op het klimaat en de jaargetijden aankomt. De gebieden ten noorden noch ten zuiden ervan doen het zo goed als Ionia, want het noorden wordt geplaagd door koude en vocht, het zuiden door hitte en droogte. De mensen spreken daar niet dezelfde taal, maar kennen vier daarvan afgeleide vormen.
Daarvan is Milete de eerste stad die in het zuiden ligt, daarna komen Myous en Priëne. Ze liggen in Karia en daar wordt door hen dezelfde taal gesproken. De steden die in Lydia liggen zijn Efese, Kolofon, Lebedos, Teos, Klazomenai en Fokaia. Deze steden komen met de hiervoor genoemde steden helemaal niet overeen in taal, maar er wordt onderling wel dezelfde taal gesproken. Dan heb je nog drie andere Ionische steden; twee ervan liggen op de eilanden Samos en Chios en één op het vasteland, namelijk Erythrai. De inwoners van Chios en Erythrai spreken dezelfde taal, de Samiërs vormen echter een aparte groep.
Zo
komen we tot vier dialecten.
[1] De parabel – hoe waarschijnlijk is het dat Kyros deze kende? – is een verkorte versie van Aisopos’ ‘Visser’, Halieus (Gr. Ἁλιεύς); de slotzin daar stelt dat ‘het verhaal van toepassing is op mensen die iets op een ongepast moment doen’, πρὸς τοὺς παρᾶ καιρόν τι πράττοντας ὁ λόγος εὔκαιρος. Aan de fabeldichter zelf en of hij echt heeft bestaan, wijdt de schrijver enkele zinnen in boek 2 (hfdst. 134).
[2] Kroisos was met zijn leger net de Halys overgestoken en Kyros had in der haast zijn troepen op de been gebracht (zie hfdst. 76).
[3] Heiligdom (Gr. Πανιώνιον) op het Mykalegebergte, centrum van de dodekapolis, de Ionische twaalfstedenbond (zie voor de namen van de steden verderop in hfdst. 142).