[71] De koningsgraven liggen in het gebied van de Gerroi tot waar de Borysthenes voor schepen toegankelijk is. Daar graven zij, wanneer hun koning is gestorven, een grote vierhoekige kuil in de aarde. Wanneer zij deze hebben ingericht, pakken zij het lijk op en brengen het in een wagen naar de rest van het volk. Het lichaam is met was bestreken en de buik opengesneden en schoongemaakt, volgestopt met cypergras dat gekneusd is,[1] reukwerk en zaadjes van eppe en anijs en weer dichtgenaaid.[2] De mensen die het lijk dat hen wordt gebracht ontvangen, doen precies hetzelfde als de Skythische koninklijke familie: ze snijden een stukje van hun oor af, knippen zich de haren af, brengen inkervingen in hun bovenarmen aan, krabben zich het voorhoofd en de neus open en steken pijlen door hun linkerhand. Daarna brengen ze het lijk van de koning op de wagen naar een ander deel van het volk dat door hen wordt overheerst. Ze worden begeleid door de mensen bij wie zij het eerst langskwamen. Wanneer ze met het lijk bij iedereen zijn langsgegaan, zijn ze terug bij de Gerroi (zij wonen het verst af van de volkeren waarover zij heersen) én bij de graven.
Wanneer ze het lijk in het graf op een laag bladeren [3] hebben gelegd, slaan zij vervolgens links en rechts van de dode speren in de grond, leggen er houten planken overheen en dekken die met een mat af. In de ruimte die in het graf overblijft begraven ze één van de bijvrouwen, die ze hebben gewurgd, en evenzo de wijnschenker, een kok, een paardenknecht, een butler, een boodschapper, paarden en stukjes en beetjes van alle andere bezittingen, waaronder gouden drinkschalen (zilveren en bronzen gebruiksvoorwerpen kennen ze helemaal niet). Als dit is gebeurd, gooien ze met z’n allen een aarden heuvel op, waarbij ze er een wedstrijd van maken en zo hoog mogelijk willen reiken.
[72] Wanneer een jaar verstreken is, doen zij iets wat hierop lijkt. Ze nemen van de overgebleven dienaren de beste. Dit zijn Skythen van het land zelf, want wie van de koning persoonlijk een opdracht krijgt, is vanzelf zijn dienaar; dienaren die voor geld zijn aangekocht kennen zij niet. Welnu, wanneer zij vijftig van die dienaren hebben gewurgd en met hen de vijftig mooiste paarden, halen zij hun ingewanden eruit, vullen die, na ze te hebben schoongemaakt, met kaf en naaien die weer dicht.
Ze plaatsen een halve wielvelg ruggelings op twee palen en de andere helft op twee andere palen en na op zo’n manier vele daarvan te hebben gemaakt, drijven ze dikke houten palen in de lengterichting door de paarden tot aan de hals en monteren de dieren op de velgen. De voorste velgen stutten de schouders van de paarden, de achterste ondersteunen de buik bij de dijbenen. De benen bungelen twee aan twee los in de lucht. De paarden worden voorzien van bitten en teugels die ze voor hen uitspannen en vervolgens aan pinnen aan de grond vastmaken.
Ze plaatsen telkens één van de vijftig gewurgde jongemannen op zo’n paard en dat gaat als volgt: wanneer ze een recht stuk hout langs de ruggengraat van iedere dode tot aan de nek hebben gedreven, steekt van dat stuk hout van onderen iets uit, dat ze in een boorgat bevestigen van het andere stuk hout dat in het paard zit. Na zulke ruiters in een cirkel om het graf te hebben neergezet rijden zij weg.
[73] Zo begraven zij hun koningen. Wanneer andere Skythen gestorven zijn, worden deze door hun naaste familieleden in wagens gelegd en langs hun vrienden rondgereden. Een ieder van hen die de begeleiders ontvangt, doet dit met grote hartelijkheid en trakteert de dode op bijna alles wat hij ook de anderen aanbiedt. Gewone burgers worden zo veertig dagen rondgereden, pas dan worden zij begraven.
Na de begrafenis reinigen de Skythen zich ongeveer als volgt. Eerst zepen zij hun hoofden in en wassen die goed, maar met hun lichaam doen zij het volgende. Zij stellen drie houten palen op die zij tegen elkaar laten aanleunen en spannen wollen lappen eromheen. Nadat zij die zo strak mogelijk hebben aangetrokken, doen zij gloeiend hete stenen in een kuip[4] midden onder de palen en lappen.
[74] Ze kennen hennep dat in hun land groeit en, afgezien van de dikte en lengte, erg lijkt op vlas. In dat opzicht is de hennep superieur. Deze groeit zowel vrij in de natuur als in gekweekte vorm; de Thrakiërs maken er kleren van die erg lijken op linnen kledij. Als je daarmee niet veel ervaring hebt, zou je niet kunnen uitmaken of die van linnen of van hennep is gemaakt. Wie nog nooit een kledingstuk van hennep heeft gezien, zal denken dat het om kleren van linnen gaat.
[75] Wanneer nu de Skythen zaden van die hennep hebben genomen, kruipen zij onder de lappen en bestrooien de gloeiende stenen ermee. Wat erop wordt gegooid, gaat roken en geeft zoveel damp af dat geen enkel Grieks stoombad daaraan kan tippen. De Skythen ondergaan deze sensatie van het stoombad met gejuich [5] en dit dient hen als bad, want zij wassen zich helemaal niet met water, waar het hun lichaam betreft. Hun vrouwen wrijven in een vijzel stukken cipressenhout, ceder en wierook fijn en gieten er water bij; wanneer het fijngewreven spul is ingedikt, smeren zij zich vervolgens daarmee in over het gehele lichaam en het gezicht. Niet alleen hangt daarna een prettige geur om hen heen, ook worden zij, wanneer zij de volgende dag het smeersel afnemen, schoon en glimmend.
[1] Om de geur van de plant sterker te laten uitkomen.
[2] Een vorm van lijkbalseming zoals die door de Egyptenaren eeuwen vóórdat de Skythen die toepasten tot in de perfectie werd beheerst.
[3] Dit moet dienen als rustbed voor de overledene.
[4] Zonder water wel te verstaan, want het dampende effect verkrijgen zij door het sap uit de kruiden die zij bij dit ritueel gebruiken (zie verderop, hoofdstuk 75).
[5] Het juichen zal ook door de hallucinerende werking van de plant (cannabis) komen.