[70] Laat het helder zijn: dit was een voor hen smadelijk verlies. Nu de Perzen en de rest van de hoofdmacht zich achter de houten muur hadden teruggetrokken, wisten ze net op tijd op de torens te klimmen vóór de komst van de Lakedaimoniërs. Eenmaal daar bovenop versperden ze, zo goed als zij dat konden, de toegang langs de muur.
Belegering
De Lakedaimoniërs zetten de aanval in en er ontstond een vrij hevig gevecht om de muur. Zolang als de Atheners er niet waren, hielden ze stand en waren ze de Lakedaimoniërs de baas, die immers niet thuis waren in belegeringstechnieken. Maar toen de Atheners zich bij hen hadden gevoegd, was dat het begin van een hevige en langdurige belegering. Uiteindelijk bestormden de Atheners, moedig en onverzettelijk, de muur en sloegen er een bres, waarlangs de Grieken naar binnen drongen.
De Tegeaten dringen als eersten binnen
De mannen uit Tegea waren de eerste die de muur passeerden en de tent van Mardonios plunderden. Tot hun buit behoorde onder andere de voederbak voor zijn paarden die van massief brons en een heuse attractie was. Die voederbak van Mardonios is door de inwoners van Tegea in de tempel van Athena Alea[1] opgesteld; al het andere wat ze in handen hadden gekregen, hebben ze als bijdrage aan de algehele buit van de Grieken afgestaan.[2]
Als ratten in de val
Na de val van de muur namen de Perzen geen enkele moeite zich te formeren en geen van hen dacht aan verdedigen, maar ze liepen verdwaasd rond: in zo’n kleine ruimte sloeg de paniek toe en met z’n vele tienduizenden zaten ze als ratten in de val. De Grieken konden onder hen zo’n slachting aanrichten, dat van een leger van 300.000 man (minus 40.000 waarmee Artabazos wist te ontkomen) er niet eens drieduizend het hebben overleefd.[3] Van de Lakedaimoniërs uit Sparta sneuvelden er bij dit gevecht in totaal éénennegentig, van de mannen uit Tegea zestien, van de Atheners tweeënvijftig.
De Lakedaimoniërs blinken uit
[71] Aan de zijde van de buitenlanders verdienden het landleger van de Perzen en de ruiterij van de Saken alle lof; individueel was Mardonios naar verluidt de beste. Bij de Grieken bewezen zowel de mannen uit Tegea als de Atheners goede strijders te zijn, maar het waren de Lakedaimoniërs die in dapperheid uitblonken. Zij allen waren hun tegenstanders de baas, maar voor het bovenstaande hoef ik slechts één bewijs aan te leveren: de Lakedaimoniërs stonden opgesteld tegenover de sterkste eenheid en hebben ervan gewonnen.
De beste strijder
Verreweg de dapperste was bovendien volgens mij Aristodemos, de enige van de driehonderd die Thermopylai overleefde, maar hiervoor hoon en smaad over zich heen kreeg.[4] Na hem onderscheidden zich de Spartanen Poseidonios, Filokyon en Amomfaretos. Toen er trouwens werd besproken wie van hen zich de dapperste had betoond, gaven de Spartanen die erbij waren geweest toe dat Aristodemos, omdat deze voor aller ogen wilde sneuvelen om de beschuldigingen die er lagen, geweldige dingen liet zien, maar dit deed als een bezetene en een die z’n rangen verliet. Poseidonios daarentegen liet zien hoe dapper hij was zónder te willen sterven en dat maakte het verschil waardoor hij beter was.
Dat kan natuurlijk ook uit kinnesinne door hen gezegd zijn. Allen die ik heb genoemd en in dat gevecht gesneuveld zijn, werden onderscheiden,[5] behalve Aristodemos. Hij kreeg die onderscheiding niet, omdat hij om de eerder genoemde reden moedwillig de dood zócht. Dit zijn van de gevallenen bij Plataiai degenen die het bekendst zijn geworden.
Niet vechten, toch sneuvelen
[72] Dat gold niet voor Kallikrates die buiten de gevechtshandelingen kwam te sterven. Hij was de knapste Griek die het leger had gediend, niet alleen van de Lakedaimoniërs zelf, maar ook van álle andere Grieken. Toen Pausanias bezig was met het brengen van een offer, zat hij op de grond bij zijn eenheid en werd door een pijl in zijn zij getroffen. De anderen namen deel aan het gevecht, maar hij werd uit de linies gehaald en baalde ervan te sterven. Tegen Aeimnestos uit Plataiai[6] zei hij dat hij het niet erg vond dat hij voor Griekenland stierf, maar wel dat hij z’n arm niet had gebruikt en geen enkele verdienstelijke prestatie had geleverd, hoe zeer hij dat wilde.
Dekeleia
[73] Van de Atheners heeft naar verluidt Sofanes, zoon van Eutychides, grote bekendheid gekregen. Hij kwam uit het district Dekeleia en behoorde tot die burgers die, zoals de Atheners het zelf vertellen, ooit iets hebben gedaan wat voor later van blijvende waarde is. Toen in een ver verleden de Tyndariden,[7] in een poging Helena terug te halen, Attika waren binnengevallen, hielden ze in de districten huis, omdat zij niet wisten waar Helena heimelijk was ondergebracht.[8]
Er wordt gezegd dat de bewoners van Dekeleia (anderen beweren dat het Dekelos zelf was, omdat hij zich stoorde aan de arrogantie van Theseus en zich zorgen maakte over de eenheid van het land van de Atheners) hen volledig hebben ingelicht en de weg gewezen naar Afidnai, dat dan door Titakos, een man van de streek, aan de Tyndariden werd uitgeleverd.
In Sparta genieten burgers uit Dekeleia nog steeds sinds die daad vrijstelling van belastingen[9] en hebben zij het recht op de eerste rangen.[10] Dit ging zo ver dat de Lakedaimoniërs in de oorlog die vele jaren na deze gebeurtenissen door de Atheners en Peloponnesiërs werd uitgevochten, Dekeleia met rust lieten, terwijl ze de rest van Attika verwoestten.[11]
Een anker in de strijd geworpen
[74] Sofanes kwam uit dat district en over hem gaan twee uiteenlopende verhalen, hoe hij toen onder de Atheners uitblonk. Hij zou altijd een ijzeren anker dragen dat hij met een bronzen ketting aan de gordel van z’n harnas had vastgeklonken. Dit wierp hij telkens uit, wanneer hij z’n vijanden dicht genaderd was, en voorkwam ermee dat, als vijanden uit hun linie waren gestapt, ze hem van z’n plaats konden krijgen;[12] sloegen ze op de vlucht, dan besloot hij het anker te lichten en zo hen te achtervolgen.
Dat is versie één; de andere versie, die in strijd is met het hierboven vertelde, wil dat hij een anker droeg op een voortdurend ronddraaiend schild dat nooit in rust was,[13] en niet een van ijzer dat aan z’n harnas was vastgeklonken.
[75] Sofanes heeft nóg een schitterende daad verricht, toen hij tijdens de blokkade van Aigina door de Atheners Eurybates uit Argos uitdaagde en doodde.[14] Een tijd later na deze gebeurtenissen overkwam het Sofanes dat hij in Datos door de Edonen werd gedood, niet zonder zijn dapperheid te hebben getoond. Het gevecht ging om de goudmijnen en hij was samen met Leagros, zoon van Glaukon, aanvoerder van de Atheense troepen.
[1] De tempel van de beschermgodin van Tegea (ook genoemd in boek 1, hfdst. 66).
[2] De voederbak mochten de mannen uit Tegea behouden als beloning voor het als eersten betreden van het Perzische legerkamp; Pausanias (Perihegesis 8.45 e.v.) maakt hiervan geen melding, wanneer hij een beschrijving van de tempel geeft, die na een brand in 395 vóór Christus is herbouwd.
[3] Hiermee zou iets meer dan één procent van het leger van Mardonios het er levend van hebben afgebracht; indien 100.000 Grieken uiteindelijk aan de slachting hebben deelgenomen, heeft iedere Griek gemiddeld 2 à 3 Perzen gedood (d.w.z. 260000/100000).
[4] Door toevallige omstandigheden (ziekte) had Aristodemos niet deelgenomen aan de gevechten bij Thermopylai, wat hem door de Spartanen niet in dank werd afgenomen (vgl. boek 7, hfdst. 229).
[5] Erkende helden kregen een staatsbegrafenis.
[6] In hfdst. 66 is hij de man die Mardonios de dodelijke wond toebrengt.
[7] Dit patronymicium staat voor de ‘zonen van Tyndareos’, waarmee Kastor en Pollyx bedoeld worden; dit is in wezen een onjuiste benaming, want Pollyx was bij zijn moeder Leda verwekt door Zeus en daarmee een stiefzoon van Tyndareos en een stiefbroer van Kastor.
[8] Zij was toen nog een jong kind, maar door Theseus, koning van Athene, meegevoerd met de bedoeling haar later, wanneer zij volwassen was geworden, te huwen; dit heeft zich dus afgespeeld vóór de komst van de Trojaanse prins Paris.
[9] Op grond van bijzondere verdiensten konden individuën of instanties vrijstelling van financiële verplichtingen krijgen d.m.v. ateleia (Gr. ἀτελεία), vaak gekoppeld aan de prohedria (vgl. opm. hierna).
[10] De zgn. prohedria (Gr. προεδρία) was het recht om bij festivals en sportwedstrijden op de voorste rangen plaats te mogen nemen.
[11] Dit is een verwijzing naar de eerste helft (431-421 vóór Christus) van de Peloponnesische oorlog tussen Athene en Sparta, tijdens welke de Spartanen het gebied van Dekeleia ontzagen en slechts als ‘springplank’ gebruikten om de rest van Attika te bestoken; de vermelding hiervan dient als terminus post quem voor het schrijverschap (en leven) van Herodotos.
[12] Sofanes zette zich dus letterlijk vast in de grond en vocht vanuit een bepaalde ‘draaicirkel’.
[13] De schrijver moet hier bedoelen dat de drager van het schild steeds ronddraaide en niet stilstond; het anker is dan een embleem op het schild, zoals de meeste hoplieten dat op hun schild lieten afbeelden.
[14] De omstandigheden van dit gevecht zijn beschreven in boek 6, hfdst. 92; daar lijkt het er eerder op dat Eurybates de uitdager was.