Druk op "Enter" om naar de inhoud te gaan

Prexaspes

[33] Kambyses beging die waanzinnige daden tegen zijn naaste familieleden. Of het nu door de Apis kwam of door andere oorzaken, door zulke rampen worden mensen nu eenmaal vaak overvallen. Men beweert immers dat Kambyses sinds zijn geboorte aan een ernstige ziekte leed, door sommigen de ‘heilige ziekte’ genoemd.[1] Het was helemaal niet onwaarschijnlijk dat, wanneer z’n lichaam aan een ernstige ziekte leed, ook z’n geest niet gezond was.   

Hoe denken de mensen over Kambyses?

 [34] Ook andere Perzen werden slachtoffer van zijn waanzin. Er wordt verteld dat Kambyses zich tot Prexaspes had gericht, een man voor wie hij het grootste respect had. Via hem verliep alle communicatie en zijn zoon was zijn wijnschenker, een zéér eervolle functie.[2] Hij vroeg hem het volgende: “Prexaspes, wat voor een man vinden de Perzen mij, welke verhalen vertellen ze over mij?” De ander antwoordde: “Heer, in alle andere opzichten wordt u geprezen, maar er wordt wel gezegd dat u te veel toegeeft aan uw liefde voor wijn.”[3]

Dat zei hij over de Perzen, maar Kambyses werd kwaad en kwam met de volgende reactie: “Ha! De Perzen beschuldigen mij ervan waanzinnig en niet goed bij m’n hoofd te zijn, omdat ik mij overgeef aan de wijn.[4] Dan waren hun vroegere woorden niet oprecht.” Eens hield Kambyses met de Perzen en Kroisos een vergadering en vroeg hij wat ze van hem vonden in vergelijking tot zijn vader Kyros. Zij antwoordden dat hij beter was dan zijn vader, want hij had alles wat deze bezat, weten te behouden en daarbij Egypte en de zee veroverd.

Dat zeiden de Perzen althans, maar Kroisos, die er ook bij was en hun mening niet deelde, zei het volgende tegen Kambyses: “Zoon van Kyros, ik vind u niet op uw vader lijken, want u heeft nog geen zoon zoals hij er een in u heeft achtergelaten.” Die woorden bevielen Kambyses en hij kon Kroisos’ oordeel waarderen.

Prexaspes’ zoon vermoord

[35] Nu herinnerde hij zich die woorden en zei woedend tegen Prexaspes: “Snap het nou. De Perzen hebben gelijk óf ze zijn door die dingen te zeggen zelf niet bij hun volle verstand. Als ik namelijk jouw zoon die daar in de hal staat midden in z’n hart tref, zal blijken dat de Perzen het bij het verkeerde eind hebben. Maar als ik mis, mag je zeggen dat de Perzen gelijk hebben en dat ik niet goed bij m’n hoofd ben.”[5]

Na die woorden spande hij z’n boog en trof de jongen en liet, toen die was omgevallen, hem opensnijden en de wond inspecteren. Ze stelden vast dat de pijl zich midden in het hart bevond, waarop hij in lachen uitbarstte en, uitgelaten over hoe het was verlopen, tegen de vader van de jongen zei: “Prexaspes, het is jou nu duidelijk geworden dat niet ik gek ben, maar de Perzen niet bij hun volle verstand zijn. Vertel me nu, heb jij ooit ook maar één mens gezien die zo doeltreffend schiet?” Prexaspes zag een waanzinnig man voor zich en zei uit vrees voor zijn eigen lot: “Heer, ik denk dat zelfs de god niet zo goed doel kan treffen.”

Die misdaad pleegde hij toen, maar bij een andere gelegenheid heeft hij twaalf Perzen die tot de voornaamsten behoorden op grond van een futiele reden laten oppakken en levend begraven, met hun hoofden naar beneden.[6]


[1] Een benaming voor epilepsie, die bij zieners en profeten werd gezien die door de goden werden bezeten en in trance geraakten.

[2] Geen nodeloze toevoeging, want de schrijver loopt vooruit op het verhaal over Prexaspes’ zoon; als wijnschenker had de jongen een bevoorrechte positie, omdat hij tijdens de maaltijden dicht bij zijn meester verkeerde.

[3] Met lichte hypocrisie uitgesproken, want de Perzen stonden erom bekend graag wijn te drinken (vgl. boek 1, hfdst. 133).

[4] Prexaspes had het alleen over Kambyses’ drankgebruik; de insinuatie van waanzin is Kambyses’ eigen invulling, wschl. omdat hij wel wist hoe zijn onderdanen over hem dachten.

[5] De redenering is dat Kambyses, wanneer hij de jongen in het hart treft, met vaste hand zijn boog hanteert, niet door drankgebruik wordt gehinderd en dus ook niet waanzinnig is.

[6] Een bij de Perzen gangbare executie, het levend begraven worden (vgl. boek 7, hfdst. 114), maar hier een gradatie erger.