[1] Volgens Perzen die er verstand van hebben, zijn Foeniciërs de veroorzakers van het conflict geweest. Nadat zij in de zee hier bij ons[1] vanuit de zee die de Rode Zee[2] wordt genoemd, waren gekomen en zich in dat gebied hadden gevestigd waar zij nog steeds wonen, hebben zij zich onmiddellijk toegelegd op verre zeereizen. Met ladingen die zij vervoerden uit Egypte en Assyrië bereikten zij onder andere Argos. In die tijd liep Argos in alle opzichten vóór op de steden in het gebied dat tegenwoordig ‘Hellas’ wordt genoemd.
Ontvoering van Io
Eenmaal aangekomen dus in Argos wilden de Foeniciërs hun waren verhandelen. Vier à vijf dagen na hun komst – ze hadden bijna alles weten te verkopen – kwamen vele vrouwen naar de zee, onder wie ook de dochter van de koning. Zij heette Io, dochter van Inachos, dezelfde naam die ook de Grieken haar geven. Zij gingen bij de achtersteven van het schip staan en kochten naar hartelust de waren op. De Foeniciërs echter jutten elkaar op en wierpen zich op hen.
De meeste vrouwen ontsnapten, maar Io werd samen met anderen opgepakt. De Foeniciërs haalden hen aan boord en voeren terug naar Egypte.

[2] Zo kwam het volgens de Perzen dat Io in Egypte terechtkwam[3] (dit is overigens niet de versie van de Grieken) en dit de eerste stap was naar de vijandigheden. Ze zeggen dat later ‘Grieken’ (het lukt ze niet namen op te geven, maar het zou om Kretenzers kunnen gaan)[4] aan land zijn gekomen bij Tyros in Foenicië en Europa, de dochter van de koning,[5] hebben opgepakt. Zo is door hen met gelijke munt terugbetaald.

Medeia
Daarna hebben de Grieken zich schuldig gemaakt aan een tweede vergrijp. Ze zijn met een oorlogsschip naar Aia in de Kolchis gevaren, de rivier Fasis op, en hebben daarvandaan, na ook de andere dingen te hebben uitgericht waarvoor zij gekomen waren, Medeia, de dochter van de koning,[6] opgepakt. De koning van Kolchis stuurde een heraut naar Griekenland om compensatie te vragen voor de roof en om zijn dochter op te eisen. Hun antwoord luidde dat zijzelf geen compensatie hadden gekregen voor de roof van Io van Argos en dat zij die dus ook niet aan hen zouden geven.

Helena
[3] Ze zeggen dat daarna in een daaropvolgende generatie Alexandros,[7] zoon van Priamos, na die verhalen te hebben gehoord, een vrouw uit Griekenland wilde verkrijgen door haar te roven, want hij ging er volledig vanuit dat hij geen compensatie hoefde te geven. Anderen deden dat immers ook niet.
Zo kwam het dat, toen hij Helena had weggehaald, de Grieken besloten na eerst gezanten te hebben gestuurd Helena op te eisen en compensatie voor de roof te vragen. Toen zij met die vordering kwamen, voerden de anderen als verweer de roof van Medeia aan. Terwijl zij zelf namelijk geen compensatie gaven en de vrouw die werd opgeëist niet teruggaven, wilden zij wél door anderen gecompenseerd worden.

Perzische denkwijze
[4] Tot dan toe waren er alleen berovingen over en weer, maar daarna waren de Grieken evident de hoofdschuldigen, want zij begonnen ermee naar Klein-Azië met een leger op te trekken, eerder dan zijzelf[8] naar Europa. Het wegvoeren van vrouwen vinden de Perzen een daad van criminelen. Er werk van te maken wraak te zoeken om weggevoerde vrouwen is iets voor dwazen en er geen enkele aandacht voor te hebben, wanneer ze zijn weggevoerd, een teken van wijsheid. Ze zouden ongetwijfeld niet weggevoerd worden, als ze het zelf niet wilden.[9]
De Perzen beweren nu dat de volkeren uit Klein-Azië zich er niet druk om maakten, wanneer hun vrouwen werden meegevoerd, maar dat de Grieken om een vrouw uit Lakedaimon een groot leger op de been brachten en daarna naar Klein-Azië gingen en het koninkrijk van Priamos te gronde richtten. Sindsdiens hebben zij de Grieken altijd gezien als hun vijand. De Perzen vinden dat Klein-Azië en de buitenlandse volkeren die er wonen bij hen horen. Europa en het Griekse volk zijn in hun ogen van hen gescheiden.
Vijandschap met de Grieken
[5] Zo is het gegaan volgens de Perzen en hun conclusie is dat de inname van Ilion voor hen de aanleiding is voor hun vijandschap met de Grieken. Waar het Io betreft zijn de Foeniciërs het niet zo eens met de Perzen. Zij ontkennen dat ze haar door ontvoering naar Egypte hebben gebracht, maar beweren dat zij in Argos een relatie had met de kapitein van het schip. Toen zij bemerkte dat zij zwanger was, schaamde zij zich tegenover haar ouders. Zo kwam het dat zij uit vrije wil met de Foeniciërs wegvoer om niet ontdekt te worden.
Uitgangspunt van de schrijver
Dat zijn de versies van de Perzen en de Foeniciërs. Ik ga hierover niet vertellen dat die zaken zus of zo hebben plaatsgevonden. Ik zal, na de man besproken te hebben die bij mijn weten als eerste misdaden heeft verricht tegen de Grieken,[10] verdergaan met mijn verhaal en daarbovenop evenveel aandacht schenken aan kleine en grote steden en hun mensen. De meeste steden die vroeger groot waren, zijn nu klein, de steden die in mijn tijd groot zijn, waren vroeger klein. Omdat ik mij ervan bewust ben dat het geluk van een mens niet blijvend is,[11] zal ik geen onderscheid maken bij de bespreking van beide.
[1] De Middellandse Zee wel te verstaan.
[2] Doorgaans is dit bij de schrijver de benaming voor de Arabische Zee (tussen Arabië en India, vgl. hfdst. 180).
[3] In Egypte werd Io gelijkgesteld aan de godin Isis (vgl. boek 2, hfdst. 41).
[4] Van de Kretenzers is bekend dat zij zich reeds vroeg meester van de Middellandse Zee maakten, want ‘Minos was de eerste die, volgens onze informatie, zich een vloot aanschafte en de huidige, Griekse wateren grotendeels in handen kreeg’, aldus Thoukydides (Hist. 1.4, Μίνως γὰρ παλαίτατος ὧν ἀκοῇ ἴσμεν ναυτικὸν ἐκτήσατο καὶ τῆς Ἑλληνικῆς θαλάσσης ἐπὶ πλεῖστον ἐκράτησε).
[5] Agenor was de mythische koning van Tyros.
[6] De vader van Medeia en koning van Kolchis heette Aiëtes.
[7] Beter bekend onder zijn andere naam Paris.
[8] D.w.z. de Perzen.
[9] De ironie waarmee deze mededling wordt gedaan, blijkt uit de omstandigheid dat zeker Europa en Io tegen hun wil werden weggevoerd.
[10] De schrijver doelt op de Lydische koning Kroisos, die Ionische Grieken onderwierp en belastingen oplegde (zie boek 1, hfdst. 5).
[11] Onbestendigheid van menselijk geluk is een vast thema in het werk van de schrijver, bijv. Solons boodschap aan Kroisos (zie hfdst. 32), Kroisos’ advies aan Kyros (zie hfdst. 207), voorspoed en ondergang van Polykrates (zie boek 3, hfdstt. 39-43 & boek 3, 120-125), de vreemdeling bij Glaukos (zie boek 6, hfdst. 86) en de tragiek rond Xerxes (zie boek 7, hfdst. 5 e.v.).